Elvis Presley - Alles is niets

Juli 2007

Het nieuws werd bekendgemaakt op de radio, tijdens een speciaal programma ter gelegenheid van het zilveren jubileum van de rock ’n’ roll. Kort voor twaalven werd de muziek plotseling weggedraaid. Met een grafstem kondigde de presentator aan een telexbericht te zullen gaan voorlezen, een bericht dat in het kader van de uitzending bepaald macaber viel te noemen – Elvis Presley was enkele uren tevoren overleden. Het was 16 augustus 1977.

In mijn herinnering voelde ik iets dat leek op verslagenheid. En dat terwijl Elvis nauwelijks iets voor mij had betekend. Goed, hij was mijn kennismaking met de popmuziek geweest. Wat dat betreft zijn de historische woorden van John Lennon mij uit de mond gegrepen: “Vóór Elvis was er niets.” Maar het eerste popliedje dat mij bijbleef, was te oubollig voor woorden, een rechtstreeks belediging aan het adres van de rock ’n’ roll. Weliswaar kan ik tot op de dag van vandaag nog steeds met vertedering naar Wooden Heart luisteren, het liedje dreef mij destijds wel in de armen van Cliff Richard.

Destijds, dat was begin jaren zestig, toen Elvis en Cliff al aangepaste rockers waren. Met dit verschil dat Elvis een brave, zingende filmster was en Cliff een levenslustig zanger van aanstekelijke popliedjes. En onbewust moet ik hebben aangevoeld dat Elvis getemd was en Cliff zichzelf geworden. Want wist ik als jochie van acht veel dat er zoiets als rock ’n’ roll bestond. Op Radio Luxemburg werden plaatjes gedraaid en die vond je mooi of niet, dat was alles.

Al met al heb ik meer uren over Elvis gelezen dan naar hem geluisterd. Aan de tweeledige biografie Last Train To Memphis en Careless Love door de onvolprezen Peter Guralnick ben ik overigens niet meer toegekomen. Na die bijna zeshonderd pagina’s tellende pil van Albert Goldman geloofde ik het verder wel. Wat een ontzettend ranzige hypocriet, die man, zoals hij daar tot in de details verontwaardigd uit de doeken zat te doen hoe opgewonden Elvis placht te raken van stoeiende bakvissen in witte slipjes. Nee, hij niet, zeker?

Serieuze vraaggesprekken met Elvis bestaan er niet. Tot diep in de jaren zestig werden popmuzikanten door journalisten volstrekt niet serieus genomen, maar ook daarna beperkte hij zich op gezag van manager Colonel Tom Parker tot persconferenties en radio-interviews. En zo moeten we het doen met het knip- en plakwerkje uit de serie In His Own Words, waarin verrassend genoeg toch nog flink wat veelzeggende citaten blijken te staan. Vooral in de beginjaren kon Elvis in al zijn naïviteit soms onthullend uit de hoek komen. “Ze hebben mij beschuldigd van ongeveer alles wat er mis is met dit land,” zo verzuchtte hij, pas beroemd, tegen een radioverslaggever. “Jeugdcriminaliteit bijvoorbeeld. Ik zou jongeren op foute gedachten brengen, wat dat dan ook mag betekenen. Ik ben vulgair, zeggen ze. Maar ik zou in het openbaar nooit van mijn leven iets vulgairs doen, en zeker niet voor een zaal vol jongeren. Zo ben ik namelijk niet opgevoed.”

Elvis was een moederskind, daar heeft hij nooit een geheim van gemaakt. Na de dood van Gladys voelde hij zich voor de rest van zijn leven reddeloos verloren. Zij overleed in 1958. Hij was toen drieëntwintig, zij tweeënveertig, even oud als haar zoon zou worden. “Ik verloor niet alleen een moeder,” vertelde Elvis kort na haar overlijden, “ik verloor ook een vriendin, een metgezellin, iemand met wie ik kon praten. Mijn moeder was altijd in de buurt. Als ik ’s nachts niet kon slapen, omdat ik ergens over lag te piekeren, dan kon ik haar gerust wakker maken. Dan stond ze op, maakte een sandwich of haalde een glas melk voor mij, en dan praatte ze met mij. Ik denk elke dag aan haar. Als ik ooit iets echt verkeerds doe, dan komt dat omdat zij er niet meer is.”

Elvis leidde een afgezonderd bestaan. De Colonel had bepaald dat zijn jongen zich na diens afzwaaien voortaan zou beperken tot het maken van films en platen. Optredens zou hij niet meer geven, interviews evenmin. Elvis moest een levende legende worden, dat sprak immers tot de verbeelding van zijn talloze fans. Hij liet het zich aanleunen, tot hij eind jaren zestig plotsklaps in opstand kwam, wat leidde tot die spectaculaire tv-special Elvis. Sindsdien stond hij weer geregeld op de planken. Hoe het er in die eerste periode na zijn comeback aan toeging, is mooi te zien in de documentaire Elvis On Tour van een kwart eeuw geleden. Uit diezelfde tijd stamt zijn laatste persconferentie, die hij hield aan de vooravond van zijn optreden in Madison Square Garden in New York.

“Ik wil u graag iets vertellen over hoe ik in de showbusiness verzeild ben geraakt, over hoe alles is begonnen, waar en wanneer enzovoort, want daar is zó veel en zó vaak over geschreven dat de mensen het ware verhaal eigenlijk niet kennen…,” zo stak Elvis van wal. “Het gebeurde toen ik net van school was. Ik was vrachtwagenchauffeur. Intussen volgde ik een cursus tot elektricien, maar die heb ik om een of andere reden nooit afgemaakt. Maar goed, op een goede dag liep in een opnamestudio binnen en maakte een plaatje voor een zekere Sam Phillips. Nog diezelfde week bracht die man dat plaatje op de markt. Ik bleef gewoon vrachtwagenchauffeur en dacht helemaal niet meer aan dat plaatje. Maar toen begonnen ze dat plaatje plotseling veel op de radio te draaien en het werd in het zuiden van de Verenigde Staten een grote hit. Ik was nog altijd vrachtwagenchauffeur. ’s Avonds speelde ik in kleine clubs of op kermissen… In 1956 ontmoette ik Colonel Sanders-Parker. Hij arrangeerde een televisie-optreden voor mij. Dus verscheen ik op de televisie. Ik zat vier keer in de Ed Sullivan Show. Ik zat ook in de Steve Allen Show en de Jackie Gleason Show… En ze filmden me vanaf het middel, moet u weten. ‘Stil blijven staan,’ commandeerden ze… De eerste keer dat ik in de Grand Ole Opry optrad, was tijdens een auditie. Ze wezen me af. ‘Maak dat je wegkomt,’ zeiden ze. Dus ging ik. Ze wezen me af en namen Pat Boone. Die droeg witte schoenen en zo, weet u… En later hebben ze me naar Hollywood gestuurd om films te maken. Dus maakte ik vier films. In 1958 werd ik opgeroepen. Ik ging het leger in voor een paar jaar. Ik vond het er erg leuk. Ze maakten er een hele toestand van, ze knipten mijn haar kort en schoren mijn bakkebaarden af. Toen ik was afgezwaaid maakte ik een film, G.I. Blues. Tijdens het maken van die film had ik het gevoel alsof ik nog steeds in het leger zat… Ik maakte nog méér films, Blue Hawaii… Het werd min of meer een sleur, ik wilde weer voor mensen optreden… Ik hoop dat ik u niet heb verveeld.”

In weerwil van alle verhalen over zijn seksuele uitspattingen, zijn obsessie voor vuurwapens, zijn buitensporige geldverspilling, zijn verslaving aan pep- en kalmeringsmiddelen en, bovenal, zijn mysterieuze ziektes ten spijt, wist Elvis het beeld lange tijd gaaf te houden. Als hij zich buiten de hekken van Graceland, zijn kolossale herenhuis in Memphis, Tennessee, vertoonde, zag hij er steevast slank en gezond, zij het wereldvreemd uit. Pas in 1976 brak zijn weerstand – zijn hoofd werd pafferig, zijn lijf opgeblazen.

Dat lichamelijk verval fascineerde mateloos. Waar was de trots van Elvis opeens gebleven? Hoe kon het gebeuren dat hij op zekere dag de macht over zichzelf verloor? Alsof het niet juist onvoorstelbaar is dat hij zich al die jaren zo goed in de hand heeft weten te houden. Wij, gewone stervelingen, wij doen wat we kunnen zo goed mogelijk en proberen dat telkens weer iets beter te doen. Zo blijven we aan de gang, zelfs al koesteren we niet langer de illusie dat we ooit nog eens iets groots zullen verrichten. Elvis had niets van het leven te verwachten, maar laat hem nou een onvermoed talent in zichzelf aanboren. Halverwege de twintig had hij alles bereikt waar hij maar over had kunnen fantaseren. Hij had niet alleen de populaire muziek veranderd, in zekere zin had hij tegelijk de wereld veranderd. En hij was er zo steenrijk mee geworden dat hij al zijn wensen op slag kon vervullen.

Maar wat bleef Elvis nog over? Nooit meer zou hij zichzelf kunnen overtreffen, nooit meer zou hij iets te dromen hebben. Hij moet een ontstellende leegte van binnen gevoeld hebben, zeker ook omdat hij niemand had die dat gevoel kon opvullen. Want iedereen moest alleen maar iets van hem en als dat misschien niet helemaal waar mocht zijn geweest, dan heeft hij het in ieder geval gedacht. Hetgeen eigenlijk op hetzelfde neerkomt. Elvis gaf veel, maar kreeg er weinig voor terug. Hij had alles, maar in wezen ook weer niets. Zie daar maar eens mee te leven.