Claw Boys Claw - Charmant rammelen
Laatst had Claw Boys Claw een optreden in Alkmaar. Ziet Peter te Bos daar tot zijn stomme verbazing opeens zijn moeder de zaal binnenstappen. Ver in de zeventig, niet al te best meer ter been, was ze helemaal in d’r uppie met de bus vanuit Wieringerwerf komen reizen. “En jongen, wordt het weer wild vanavond?” had ze voorzichtigjes geïnformeerd. “Ach mam, wat heet wild?” Ook had ze gewoontegetrouw niet kunnen nalaten om iets over zijn uiterlijk op te merken, al vond ze eerlijk gezegd zijn haar nou wel meevallen. “Maar wat loop je er toch weer slonzig bij, jongen.” En dat terwijl hij in zijn kinderjaren door haar graag ten voorbeeld was gesteld aan zijn broertjes en zusjes, zo keurig placht Petertje altijd zijn broekje en hemdje op te vouwen. “Mam, het komt allemaal goed,” had hij haar beloofd. “Als ik vijfenzestig ben, laat ik me een mooi pak maken en dan zie ik eruit als een gedistingeerde man.”
Hoort zegt het voort: Claw Boys Claw tourt eindelijk weer door de Lage Landen. En dat niet alleen, het Amsterdamse rockbeest heeft bovendien een nieuw album uit, getiteld Will-O-The-Wisp. Een verbluffend sterke plaat, dat zal niemand durven betwisten: vindingrijk, spannend, gevarieerd en, niet in de laatste plaats, meeslepend. Met nog geen veertig minuten misschien een beetje aan de korte kant, althans gemeten naar de huidige maatstaven, maar juist daardoor luister je er des te vaker naar. Los daarvan gebeurt er, zeker met de koptelefoon op, zo ongelooflijk veel, dat je er niet gauw genoeg van zal krijgen. Een vergelijking met Odelay van Beck dringt zich onwillekeurig op, temeer daar bij Will-O-The-Wisp de oneffenheden evenmin zijn geretoucheerd. Doelbewust, naar blijkt. “Er moest een soort van organisch gevoel in zitten, zodat je tenminste kan horen dat Claw Boys Claw eigenlijk nog steeds een charmant rammelbandje is.”
Al met al kostte het maken van Will-O-The-Wisp dik een jaar. Na een alarmerend lang durende sabbat kwamen zanger Peter te Bos, gitarist John Cameron, bassist Geert de Groot en drummer Marc Lamb bij elkaar teneinde zich af te vragen of ze het gevieren nog wel konden opbrengen weer eens plaat te maken. Zo ja, dan moest daarbij het gevoel leven dat ze daarmee in artistiek opzicht een stap vooruit zouden kunnen zetten. Dat bleek het geval. Ze vatten het plan op gedurende een maand of twee elke dag een nummer te schrijven - goed of slecht, dat deed er niet toe. Ze kwamen daadwerkelijk tot zestig stuks, waarvan er uiteindelijk zestien zouden worden opgenomen. Daartoe trokken ze hartje winter naar Praag. In een enorme studio à la Abbey Road, die nog nooit eerder door een popgroep was betreden, legden ze in achttien dagen de basis vast, waarop na een pauze van een maand in Amsterdam verder werd gebouwd. “Vooraf wisten we niet precies wat we wilden. Vandaar dat we van alles en nog wat hebben uitgeprobeerd en verworpen om vervolgens weer opnieuw te beginnen. We hebben me wat afgeknutseld.”
Uit helemaal niets samen iets maken, dat gaat in geen enkel creatief vak zo mooi als in de rock ’n’ roll. En Peter te Bos kan het weten. Zo acteerde hij alweer een tijd geleden, toen Claw Boys Claw op non-actief stond, in een stuk van Dick Hauser. Werkelijk iedere zin en iedere beweging wordt in het theater door en door gerepeteerd. Maar ja, het bloed kruipt waar het niet gaan kan, dus eenmaal voor het publiek wilde hij nogal eens aan het improviseren slaan. Tegenspelers in verwarring, regisseur ontstemd. “Ik werd flink op de vingers getikt en terecht. Natuurlijk moet ik me aan mijn tekst houden, want anders gaat het op het eind van de voorstelling vandaag over Roodkapje en morgen over Charles Manson. In de popmuziek daarentegen mag echt alles, sterker nog, daar is het juist de kunst om door het door jezelf opgestelde kader heen te breken.”
Als grafisch vormgever geniet hij een redelijke mate van artistieke vrijheid, zij het natuurlijk niet altijd en vaak moeten opdrachtgevers als het ware worden opgevoed. Samen met twee compagnons bestiert hij een bloeiend bedrijfje onder de naam De Knutselkoningen, opmerkelijk genoeg in hetzelfde pand gehuisvest als platenfirma Excelsior en uitgeverij Thomas Rap. Aan de wanden en het plafond hangen de kunstige driedimensionale objecten die hij recentelijk maakte voor de affiche van Lowlands en het nieuwe album van Claw Boys Claw. Lettertypes ontwerpt hij liefst eigenhandig - scheurend, knippend en plakkend. Nogal arbeidsintensief allemaal, nietwaar? “Je moet er nu eenmaal ontzettend veel tijd in stoppen om er iets van te bakken. En hetzelfde geldt voor de muziek. Wat dat betreft blijkt het eigenlijk meer een handicap als je zo nodig twee disciplines wilt beoefenen. Voor mij zijn dit dan ook echt tropenjaren.”
Je kon er donder op zeggen en inderdaad viel het in de eerste de beste recensie van WiII-O-The-Wisp al te lezen: “Peter te Bos ontpopt zich steeds vaker als een echte zanger.” En dat terwijl de aanvoerder van Claw Boys Claw tot zijn twintigste deel uitmaakte van een heus koor, waarmee hij in bejaardentehuizen en inrichtingen allerlei klassieke stukken ten gehore bracht, om van de Mattheus Passion nog maar te zwijgen. Hoe raakt zo iemand, die als jongetje van een jaar of zes met een witte zakdoek onder de schemerlamp Louis Armstrong imiteerde, in hemelsnaam verzeild in een woeste rockgroep? “Per ongeluk, net zoals zoveel dingen in mijn leven achteraf gezien heel per ongeluk zijn gebeurd.” In dit geval ontmoette hij op zekere dag in de supermarkt een adembenemend mooie dame, die ook eens geweldig lief bleek te wezen en dat werd wat. Nou had zij een broer en die zat in een bandje, Combola geheten, waarvan het met de zanger niet zo lekker liep. En van het een kwam het ander. “Hij zingt best goed,” liet de legendarische bassiste Bobbie Rossini zich indertijd tegenover kennissen ontvallen, “maar het is wel een beetje een raar heerschap.”
Aanvankelijk deed Peter te Bos niet veel anders dan op bijkans exorcistische wijze de ziel uit zijn lijf schreeuwen. Menigeen kon zijn oren dan ook niet geloven toen hij zich een jaar of vijf terug met de ballade Rosie plotseling een crooner in de dop betoonde. Voor het eerst in zijn tienjarig bestaan belandde Claw Boys Claw hoog in de hitlijsten, hetgeen de verkoop van het album $uga[r] omhoog stuwde tot zo’n dertigduizend. Na de tomeloze opvolger Nipple weet de groep nu boven zichzelf uit te stijgen met Will-O-The-Wisp, een neo-psychedelische suite voor jong en oud. Met speciale dank aan producers Henk Jonkers en Frank van der Weij, vermeldt Peter te Bos er met nadruk bij. Om de bonte verzameling miniatuurtjes op het podium adequaat te kunnen uitvoeren, hebben ze toetsenist Dick Brouwers als extra muzikant aangetrokken, terwijl steelgitarist Wim Elzinga de mixage van het zaalgeluid voor zijn rekening neemt. Zodoende wordt en passant het sektarische karakter van de band doorbroken. “We zijn altijd een club geweest met een eigen taal en een eigen gebruik. Daar kon een buitenstaander maar heel moeilijk in doordringen, dat grensde echt aan het asociale.”
Peter te Bos en de anderen van Claw Boys Claw schelen meer dan tien jaar. Zij moeten hem soms terechtwijzen, want zo nu en dan vervalt hij ongewild in oubolligheid - dan verwijten ze hem dat hij aan oude mannenrock doet. “Zo was ik ditmaal van plan om de hele plaat ontzettend laag te gaan zingen, een octaaf onder Nick Cave nog, als een soort Barend de Beer. Een band die vreselijk heftig tekeergaat en een zanger van wie je haast in slaap sukkelt, dat contrast leek mij wel aardig.” Al doende bleek dat idee echter niet te werken, zodat hij op Will-The-Wisp uiteindelijk een keur aan al dan niet vervormde stemmen opzet. Zoiets schept licht verwarring bij de luisteraar, beseft hij als geen ander, reden waarom hij spreekt van een vrij acommercieel product. Tegelijkertijd vindt hij hun negende album professioneel en internationaal klinken. “Je zou dus zeggen: zo’n plaat moet toch verkoopbaar zijn.”
Als grafisch vormgever mag hij er dan een zakelijkere instelling op nahouden dan als rockzanger, desalniettemin wordt het volgens hem onderhand hoog tijd dat er iets met Claw Boys Claw gaat gebeuren. Want vergeet niet: zoals de zaken nu lopen, valt er van de muziek niet te leven. Met al dat geploeter aan Will-O-The-Wisp derfde hij als Knutselkoning het afgelopen jaar bovendien de nodige inkomsten. “Dan ben je voor driekwart afhankelijk van je vriendin, die je af en toe iets toestopt en keer op keer de ijskast vult. Dat begint nu langzamerhand zijn limiet te bereiken.” Voor het eerst tijdens het gesprek struikelt hij over zijn woorden. “Hoe je het ook wendt en keert: geld is belangrijk. Moet je horen, ik ga er warempel van stotteren.”
Wanneer hij scherp kijkt, ziet Peter te Bos heel in de verte Abraham al naderen. Niet dat hem dat schrik aanjaagt, hij voelt zich bij wijze van spreken nog geen dag ouder als toen hij zo’n kwart eeuw geleden van Alkmaar naar Amsterdam verhuisde. Desondanks draait hij zich geen rad voor de ogen. Op je achttiende mag alles dan wel voor eeuwig lijken te duren, die geruststellende illusie laat zich allang niet meer koesteren. Zo begon hij een jaar of drie geleden tot zijn stomme verbazing zomaar de overlijdensberichten in de krant te lezen. “En ineens gaat zo iemand als Pim Jacobs dan de pijp uit. Niet dat ik ooit van zijn muziek heb gehouden, integendeel zelfs, ik vond het altijd afschuwelijk wat hij deed. Maar dat zo’n man niet langer zijn afschuwelijke ding kan doen, dat mis je toch.”
Persoonlijk hoeft hij zich voorlopig helemaal geen zorgen te maken. Alles in zijn leven gebeurt immers relatief laat. Ga maar na: pas op zijn twintigste verliet hij het ouderlijk huis, hij liep al tegen de dertig toen hij de Rietveld Academie afsloot, daarna zou het nog ettelijke jaren duren vooraleer hij in Claw Boys Claw terechtkwam en wie weet wanneer hij eindelijk zal trouwen met die adembenemend mooie dame uit de supermarkt. “Mogen we aan de hand van deze opsomming dus hopen dat ik op een gezegende leeftijd en in een betrekkelijk goede gezondheid doodga. Dat ik thuis achter de vleugel zit te spelen en op een gegeven moment zo’n verschrikkelijk mooi akkoord aansla, dat ik daar dan een hartaanval van krijg. Ja, dat lijkt me nou echt een geweldig einde.”