The Clash - Rock radikalinski’s
“Het is verre van gemakkelijk om in The Clash te spelen. We zijn nu eenmaal een groep die méér wil bieden dan alleen maar vrijblijvend amusement,” zegt Joe Strummer als hem wordt gevraagd uitsluitsel te geven over het plotselinge vertrek van Topper Headon. De politieke koers die Strummer, Mick Jones en Paul Simonon al sinds de begindagen van The Clash plegen te varen, zou de drummer door de jaren heen in groeiende mate zijn gaan tegenstaan, reden waarom hij afgelopen voorjaar uiteindelijk besloot zijn ontslag in te dienen. Saillant genoeg is Headon de componist is van Rock The Casbah, de hitsingle van het meest recente album Combat Rock, een sardonische aanklacht tegen het verbieden van popmuziek door de fundamentalistische moslims in Iran. In werkelijkheid kreeg Headon dan ook zijn congé niet vanwege zijn afwijkende opvattingen, maar omdat hij niet bij machte bleek zijn heroïnegebruik te beteugelen. De opengevallen plaats werd ingenomen door Terry Chimes, de drummer uit de oorspronkelijke bezetting, want, aldus Strummer, “we kenden gewoon niemand anders die we konden vragen”.
De zwanenzang van Headon met The Clash vond plaats op het Dauwtrappersfestival in Lochem, een optreden waarvan trouwens pas te elfder ure definitief kwam vast te staan dat het doorgang zou vinden. Reden voor deze onzekerheid was de spoorloze verdwijning ettelijke weken eerder van Strummer. Aan de vooravond van de Engelse tournee bedacht de aanvoerder van de groep op weg naar het repetitielokaal dat hij er verstandig aan zou doen om een rustperiode in te lassen. Zonder zijn kameraden op de hoogte te stellen van zijn besluit, reisde hij samen met zijn vriendin op staande voet af naar Parijs. Paniek alom, zeker aanvankelijk, maar nadat Strummer zijn moeder telefonisch had ingelicht, restte bij de overige groepsleden nog slechts de zorg om de teleurgestelde aanhang vanwege de geannuleerde concerten.
“Het feit dat hij er zomaar vandoor ging, werkte verhelderend,” gelooft Simonon achteraf. “Je wordt je onwillekeurig bewust van je positie, zowel individueel gezien als ten opzichte van de anderen. Ik was er rotsvast van overtuigd dat hij zou terugkeren.” En Jones beweert: “Tijdens zijn afwezigheid heb ik al verklaard dat wat voor reden hij ook mocht hebben om onder te duiken, het zou vast een goede reden zijn.” “Ik wilde The Clash wakker schudden, ik wilde onze fans wakker schudden, ik wilde onze vijanden wakker schudden en ik wilde mezelf wakker schudden,” vertelt Strummer. “Zes jaar lang waren we onafgebroken in touw geweest. Je functioneert in zekere zin als een robot, waarbij je het risico loopt dat je op zekere dag compleet doordraait. Dat wilde ik voorkomen. Ik wilde voor mezelf bewijzen dat ik leefde. Alles bleek in orde. En ik kwam tegelijkertijd tot de ontdekking dat we als groep konden doorgaan. Want we zijn nog altijd relevant, realistisch en levensvatbaar.”
*******
“The Clash draagt iets destructiefs in zich,” meent Joe Strummer. “Wanneer we denken dat we iets per se niet moeten doen, dan doen we het juist wel.” Inderdaad heeft de groep van meet af aan consequent geweigerd zich te richten naar de ongeschreven wetten van de muziekindustrie. “We gooien keer op keer onze eigen ruiten in,” erkent Mick Jones. “Waarschijnlijk hebben we tè veel hart voor onze muziek.” Maar hoe negatief de handelswijze van het kwartet een voorspoedige carrière ook mag beïnvloeden, er is niet zozeer sprake van zelfvernietiging alswel van een eigenaardige mengeling van recalcitrantie en zelfbescherming.
Enerzijds is er de onuitgesproken wrevel bij The Clash over hun gebondenheid aan een platengigant, die hen per slot van rekening alleen maar kan uitbuiten dank zij het kapitalistische systeem dat ze in hun muziek aanklagen. Strummer en Jones nemen dan ook elke gelegenheid te baat om er met nadruk op te wijzen dat de groep het slachtoffer is van een uit argeloosheid afgesloten wurgcontract. Manager Bernard Rhodes werd als eerste verantwoordelijke indertijd resoluut aan de kant gezet, maar later weer in genade opgenomen, niet in de laatste plaats omdat hij naar verluidt een belangrijk aandeel had in de politieke bewustwording van zijn protégés. Pogingen om met het dubbelalbum London Calling en de driedubbelaar Sandinista! de verplichting van tien langspeelplaten versneld na te komen, leverden vervolgens geen resultaat op, omdat de piatenfirma de eis van The Clash om de verkoopprijs laag te houden alleen maar wenste in te willigen op voorwaarde dat beide werkstukken elk slechts voor één album zouden tellen. Ook de opnamekosten kwamen voor rekening van de muzikanten, hetgeen met zich meebracht dat de groep pas onlangs de laatste schulden kon afbetalen.
“Ik heb geld genoeg om me te bezatten, om naar de bioscoop te gaan of mijn vriendin mee uit eten te nemen,” zegt Strummer. “Maar ik heb nog steeds niet het gevoel dat ik geld verdien, geld dat ik zou kunnen steken in projecten die anders toch niet van de grond komen,” vervolgt hij nogal vaaglijk. “Geld is macht, je kunt er van alles en nog wat mee bewerkstelligen. Maar stel dat ik alleen maar in de muziek zat om zo snel mogelijk rijk en vet te worden, dan zou ik me niet zo voelen als dat ik nu doe.” Want naast de haast paranoïde kijk op de muziekindustrie is The Clash er als de dood voor opgenomen te worden in de hiërarchie van de popmuziek, omdat die positie in hun ogen moordend is voor zowel de creativiteit als de integriteit. Niet voor niets is de groep tot op heden nog geen enkele keer komen opdraven voor Top Of The Pops, het Engelse equivalent van Toppop.
“Toch kun je met geen mogelijkheid verhinderen dat iets van de glamour van het wereldje op je afstraalt,” beseft Strummer. “Er wordt tenslotte over je geschreven, je wordt gefotografeerd en er zijn fans die je om een handtekening komen vragen. Wanneer ik stel dat een popidool geen popidool zou behoren te zijn, dan wil ik mij daarmee niet verontschuldigen voor mijn eigen bestaan. Waar ik op doel, is de arrogantie, de gevoelloosheld en de onmenselijkheid die popidolen in de regel kenmerken. Maar zo zijn ze niet van nature, zo zijn ze geworden doordat ze al dan niet noodgedwongen omgaan met paaiende figuren. Toen wij begonnen, weigerden we te accepteren dat je zo moest eindigen. We wisten dat we goed waren en dat we voor niemand hoefden onder te doen. Maar dat wilde toch nog niet zeggen dat we automatisch langzamerhand zouden veranderen in arrogante klootzakken. Wat dat betreft horen we er niet bij en zullen we er nooit bijhoren ook. Er is altijd wel iets waartegen we moeten vechten. En mochten we het op een gegeven moment onverhoopt echt maken, dan zal dat vermoedelijk automatisch het einde van The Clash betekenen.”
*******
The Clash werd in de zomer van 1976 opgericht. Initiatiefnemer was gitarist Mick Jones, een prille twintiger die eerder dat jaar met London SS een pioniersrol in de punkbeweging had vervuld. Nadat hij bassist Paul Simonon had ontmoet, besloot het tweetal samen met Keith Levene, de toekomstige gitarist van Public Image Ltd., een nieuwe groep te formeren. Enkele weken later sloot Joe Strummer, geboren John Mellor, de wat oudere gitarist en zanger van de pubrockgroep The 101’ers, zich op verzoek van Jones bij het trio aan. Kort daarop vertrok Levene en werd drummer Terry Chimes gerekruteerd. De naam werd bedacht door Simonon, die het was opgevallen dat in krantenberichten toentertijd om de haverklap het woord ‘clash’ voorkwam. In het voorjaar van 1977 bezorgde manager Bernard Rhodes The Clash een aanlokkelijk platencontract.
Het debuutalbum The Clash werd bij verschijning, luttele maanden later, meteen al bestempeld als een klassieker, hetgeen eveneens het geval zou zijn met Never Mind The Bollocks Here’s The Sex Pistols. Muzikaal gezien maakte de plaat van Johnny Rotten en zijn trawanten destijds een verpletterende indruk, mede dankzij de superieure produktie van Chris Thomas, maar in compositorisch opzicht vertoonden Strummer en Jones bij nadere beluistering ontegenzeglijk meer diepgang. Niet alleen leken hun stilistische mogelijkheden minder beperkt, ook hun teksten boden een aanmerkelijk positiever perspectief. De Sex Pistols, met in hun kielzog de talloze navolgers, becommentarieerden het verval van de Britse welvaartsstaat met een aan leedvermaak gekoppeld cynisme, waarbij ze als alternatief een romantisch soort nihilisme meenden te moeten verkondigen. The Clash daarentegen probeerde de punks te activeren, aanvankelijk in nogal ophitsende bewoording en, wat de groep al snel het stigma ‘rock radikalinski’s’ opleverde. Chimes kon de stormachtige ontwikkelingen spoedig niet meer bijbenen en trok zich terug, waarop Nicky ‘Topper’ Headon, voormalig drummer van London SS, werd aangetrokken.
Al dan niet onder druk van de platenmaatschappij werd het tweede album opgenomen onder leiding van Sandy Pearlman, de vaste producer van Blue Oyster Cult. Give ’Em Enough Rope werd in de nadagen van de punkhausse, tegen het einde van 1978, uitgebracht. In tegenstelling tot het gros van de nieuwe groepen bleek The Clash niets aan overtuigingskracht te hebben ingeboet. Hoewel de muziek soms klonk als een half mislukte kruising van Amerikaanse heavy metal en Engelse punk, paste het tyfonische geluid verrassend goed bij de teksten, die ditmaal een breder scala aan sociale misstanden aan de kaak stelden. Met name in de Verenigde Staten werd de plaat gunstig ontvangen, niet alleen door de pers maar ook door het publiek. Prompt werd de groep in het thuisland beschuldigd van een knieval voor de commercie.
De muzikale vooruitgang zette pas goed door op London Calling, het dubbelalbum waarmee The Clash als geen andere rockgroep de jaren zeventig uitluidde. Mede door toedoen van Guy Stevens, producer van onder meer de door Jones hooglijk bewonderde Mott The Hoople, brak het kwartet uit het benauwende punkidioom, overigens zonder daarmee tegelijkertijd de vroegere ideologie te verloochenen. Menig Engels popjournalist merkte echter honend op, dat The Clash zich had geconformeerd aan de vastgeroeste tradities van de rock ’n’ roll. In de Verenigde Staten daarentegen liet de vakpers zich in lovende termen uit over de brede onderwerpkeuze, variërend van Montgomery Clift tot de Spaanse Burgeroorlog, en de flexibiliteit waarmee gebruik werd gemaakt van onderling sterk verschillende muzieksoorten als rockabilly, rhythm ’n’ blues, honky tonk, jazz en reggae.
Sandinista!, dat vlak voor de feestdagen van 1980 verscheen, was welbeschouwd de overtreffende trap van London Calling. Maar liefst drie platen, grotendeels improviserend tot stand gekomen en een haast onvoorstelbare diversiteit aan genres bevattend. Een spannend luisteravontuur, dat hoge eisen stelde aan zowel het uithoudingsvermogen als het bevattingsvermogen. Het was dan ook niet verwonderlijk dat de driedubbelaar, genoemd naar het jonge verzetsleger van Nicaragua, een tegenvallende afzet kende, de alleszins redelijke verkoopprijs ten spijt. Wel herwon The Clash het respect van de Engelse popkritiek, al was er nog geen sprake van rechtsreekse loftuitingen. Niet dat Sandinista! volmaakt was, de kwaliteit was even wisselend als het aanbod, terwijl de diverse stijlen vaker naast dan door elkaar werden bewerkt.
Afgelopen voorjaar werd Combat Rock uitgebracht, een beduidend toegankelijker album dan Sandinista!, getuige ook de bekroning met goud in de Verenigde Staten, mede dankzij de onweerstaanbare singles Rock The Casbah en Should I Stay Or Should I Go. Toch is de variatie in tekst en muziek gelijk gebleven, de strijdbare strekking is evenmin afgezwakt en het geluid klinkt onveranderd rauw en authentiek, terwijl voor het eerst echter de talrijke muzikale invloeden zijn vermengd tot een soort Esperanto rock.
*******
“We zijn gewoon een stelletje idioten dat zijn gang maar gaat,” zegt Joe Strumrner. “We proberen dingen uit, waarvan we vooraf niet weten of het enige kans van slagen heeft. We experimenteren, maar slechts in beperkte mate, want het moet wel de moeite waard blijven om naar te luisteren. Vernieuwing gaat vaak ten koste van de zielskracht. En met zielloze muziek kun je nu eenmaal geen boodschap overbrengen.” Mick Jones vult aan: “We experimenteren op een subtiele wijze. Elk nieuw album moet een flinke stap voorwaarts zijn, maar de aanstekelijkheid van de muziek mag er niet op achteruitgaan. Als mensen tijdens een concert van ons tot dansen worden aangezet, zijn ze eerder geneigd een plaat van ons te kopen. En als ze met een plaat van ons kunnen meeneuriën, dan zijn ze eerder geneigd om de teksten eens te gaan volgen.”
Die tactiek mag The Clash een breder gehoor hebben doen vinden, met name in de Verenigde Staten, de aanhangers van het eerste uur zijn veelal van mening dat de groep de principes van weleer in de uitverkoop heeft gegooid. “Verandering, dat was toch het sleutelwoord van de punks?” reageert Strummer. “Alles moest veranderen. Tot het moment dat ze iets om de muziek begonnen te geven. Ik begrijp best dat voor veel jongeren punk het enige is waarmee ze zich kunnen identificeren, maar het wordt een kwalijke zaak als ze zich bedreigd gaan voelen zodra een muzikant boven het genre uitstijgt. Ouders leren hun kinderen meestal niet dat patronen kunnen worden doorbroken, wat dat betreft is er voor de popmuziek een taak weggelegd. Jammer genoeg is de popmuziek zelf ook aartsconservatief, vandaar dat de punk is ontstaan. Maar als de punks niet eens met hun eigen muziek kunnen meegroeien, hoe willen ze dan ooit van hun leven leren dat zij het zélf zijn die moeten zorgen dat de wereld verandert.”
The Clash heeft er nooit een geheim van gemaakt te sympathiseren met de vrijheidsstrljders in landen als Nicaragua en El Salvador. De plaattitel Sandinista! spreekt wat dat betreft voor zichzelf, evenals de kleding die de groep het uiterlijk geeft van een stel guerrilleros. Een omstreden imago, waaraan de praktijken van publiciteitsagent Kosmo Vinyl mede debet zijn. “Om misverstanden te voorkomen: de muziek staat voorop, dan pas komt de politiek,” zegt Strummer. “Maar je moet op een gegeven moment een standpunt innemen en ik geloof in het socialisme. Niet dat het socialisme het systeem is dat de wereld kan redden, zo’n systeem bestaat er volgens mij niet, maar het is tenminste tot op zekere hoogte humaan. Ik heb ook geen pasklare oplossingen voor alle problemen, maar ik ben er van overtuigd dat het allemaal veel beter kan dan dat het nu gebeurt.”
“Er wordt ons nogal eens verweten dat we blijven steken in kretologie,” vervolgt Strummer. “Maar het is inherent aan de popmuziek dat je een versimpelde voorstelling van zaken geeft, een liedje is tenslotte geen kamerdebat. Waar het op aan komt, is persoonlijke betrokkenheid. Als je werkelijk betrokken bent bij de toestand in de wereld, dan schrijf je geen strijdkreten of slagzinnen, dan schrijf je waarheden.” En Paul Simonon zegt: “Wanneer mensen ons een politieke popgroep noemen, dan bedoelen ze waarschijnlijk te zeggen, dat we politiek zijn in de zin van links en rechts, politiek met een hoofdletter P. Maar wij schrijven politiek met een kleine p, wij bedrijven persoonlijke politiek. Als iemand tegen je zegt: ‘Dat kan niet!’, dan vinden wij dat je moet opstaan en vragen: ‘Hoezo niet?’”
*******
“Laat die mensen met rust!” schreeuwde Joe Strummer tegen de ordebewakers, die met man en macht probeerden te verhinderen dat de dranghekken voor het podium zouden worden geslecht. “Kom op, jongens!” moedigde hij de voorste rijen van het publiek aan. Luttele minuten later was het op het podium een drukte van belang. De overige bezoekers van het Dauwtrappersfestival konden The Clash ternauwernood nog zien. Niet dat ook maar iemand zich daaraan scheen te storen, het anarchistische tafereel paste gewoon bij de ten gehore gebrachte muziek. Er heerste een atmosfeer die deed vermoeden dat er elk moment een volksopstand kon losbarsten. “Wat een actiegroep,” dacht ik grinnikend, terwijl ik het regenwater in mijn gympies voelde doordringen. Het was Hemelvaartsdag en ik geloofde weer eens dat popmuziek daadwerkelijk de wereld kan veranderen.