Chuck Prophet - Wilde fantasieën

November 2007

Billy The Kid luidde zijn bijnaam als de vlijmscherpe gitarist van Green On Red, de rootsrockgroep rond Dan Stuart, die medio jaren tachtig uit de losse pols de klassieker Gas Food Lodging maakte. Eenmaal op eigen benen ontwikkelde hij sinds de jaren negentig op albums als Balinese Dancer, The Hurting Business, Age Of Miracles en het recente Soap And Water een soort verknipte soulcountryrock, die gaandeweg werd opgeluisterd met digitale instrumenten en organische strijkers. “Als artiest moet je je altijd op de toekomst richten,” aldus Chuck Prophet (42). “Al doe je daar in deze tijd overigens niet verstandig aan, want de toekomst is tegenwoordig de apocalyps.”

Je muzikale spectrum heeft zich in de loop der jaren behoorlijk verbreed.

“Ik probeer constant nieuwe manieren te vinden om telkens weer hetzelfde te doen. Muziek arrangeren valt te vergelijken met het casten van een film. Wanneer het scenario er eenmaal ligt, begint het zoeken naar de acteurs. De hoofdrolspelers uitkiezen is niet zo’n interessant werk, het gaat er vooral om de bijrollen zo interessant mogelijk in te vullen. Zo staat bij mij ook creativiteit boven perfectie. Kijk, een strijkerssectie kan beter niet vals zijn, maar elektrische gitaren raken bij het minste of geringste al ontstemd, dus daar dondert het niet als ze niet helemaal zuiver klinken. En als zanger maak in nogal wat bijgeluiden tijdens het ademhalen, iets wat bijna elke technicus er per se uit wil filteren. Met de huidige technologie is het een fluitje van een cent om alles tot in de kleinste details perfect te krijgen. Alleen haal je zo wel de ziel uit de muziek.”

Je refereert in zowel je uitspraken als je teksten opvallend vaak aan films.

“Dat is een overblijfsel van mijn verspilde jeugd waarin ik ontelbare films heb gezien. Regisseur John Cassavettes zei ooit uitsluitend geïnteresseerd te zijn in liefde en het gebrek eraan. Hetzelfde geldt voor mij als tekstdichter, want ik hoef niet zo nodig commentaar op de Amerikaanse politiek te leveren, terwijl ik evenmin de behoefte heb om mijn hart uit te storten. Ik verzin liever een personage om vervolgens in diens huid te kruipen en met hem op de loop te gaan, desnoods tot aan het bittere einde toe. Zo heb ik mij onlangs laten inspireren door op Artie Bucco, die beetje zielige restauranteigenaar uit The Sopranos. In een bepaalde scène heeft hij een afspraak met Tony in stripclub Bada Bing!, waarbij hij met een mengeling van zelfbeklag en afgunst bedenkt dat deze met een vingerknip een van die meiden op zijn schoot kan krijgen. Hij weegt de keuzes die hij en Tony gemaakt hebben tegen elkaar af en komt de conclusie: ik heb mijn hele leven nog nooit iets slechts gedaan, maar wat heeft het me per saldo opgeleverd! Stel ik was op het verkeerde pad gegaan!”

Je bent geboren en getogen in Whittier aan de oostkant van Los Angeles. Is dat nou eigenlijk een echt dorp of gewoon een buurt?

“Nee, het is een officiële gemeente met een eigen burgemeester, vooral bekend omdat Richard Nixon er zijn eerste advocatenkantoortje had. David Hidalgo van Los Lobos woonde er als kind op een steenworp afstand. Hij heeft nog bij ons op de katholieke lagere school gezeten, maar toen was ik nog niet eens geboren. Weet je, als je in al die latinobuurten tegen een boom schopte, vielen er gelijk vijf gitaristen uit – en spelen dat die gasten konden. Maar ja, je moest dan ook je eigen vertier maken, want anders verveelde je je dood als je niet van surfen hield. In het weekeinde staken we met een ouder iemand vaak stiekem de rivier over naar Hollywood om daar naar punkrockbandjes te gaan kijken. Toen ik de Dead Kennedys voor het eerst had zien spelen, zei ik ’s maandags op school tegen mijn vriendjes: volgens mij kunnen wij dat ook best.”

Je was nog een groentje toen je bij Green On Red kwam.

“Ja, ik was net eerstejaars aan de Universiteit van Californië in Berkeley. Met ons bandje stonden we in hun voorprogramma en ze nodigden me die avond uit om mee te spelen. Dat beviel kennelijk goed, want vervolgens vroegen ze of ik al een paspoort bezat, wat inderdaad het geval was – zo kon ik bij wijze van spreken linea recta met mijn gitaar hun busje instappen. In mijn ogen was Green On Red al een echt professionele band: ze hadden een album op een heus label uit en waren in het bezit van een creditcard voor benzinestations. Tijdens onze eerste korte Europese tournee door Scandinavië kregen we per telefoon het aanbod om op de terugweg een optreden in Londen te doen. We namen de metro vanaf het vliegveld, waar we een slof sigaretten hadden gekocht voor die gozer met wie we in een of andere pub hadden afgesproken. Bij een pint gaf hij ons het adres waar we ons de volgende avond moesten vervoegen, een undergroundclub vlakbij Piccadilly. Het stelletje vage Schotten in het voorprogramma zou kort daarop bekend worden als The Jesus And Mary Chain, maar al na drie nummers draaide de gast achter de bar hoogstpersoonlijk de versterkers dicht. Er waren misschien twintig mensen komen opdraven en minstens de helft daarvan stond op de gastenlijst.”

Geld verdienen was er in die dagen zeker niet bij?

“Nee, en nooit gedaan ook eigenlijk, al konden we er na verloop van tijd wel redelijk van leven. We stonden zelfs enkele jaren onder contract bij een gevestigde platenfirma, maar een groter publiek bereikten we er niet mee. Nou was Green On Red niet bepaald de ideale groep om de wereld mee te veroveren, moet ik er eerlijkheidshalve bij zeggen. We waren gewoon een disfunctionele bende plus dat het ons ontbrak aan de nodige eigendunk. Vergeleken bij tijdgenoten als R.E.M. misten we een voorman met een verleidelijke stem die tot de verbeelding van jongeren wist te spreken. Bovendien verloren we gaandeweg de steun van de kritiek, waardoor de originele bezetting desintegreerde en we nog maar met z’n tweeën overbleven. Uiteindelijk hebben Stuart en ik de winkel moeten sluiten, omdat de deurbel nooit meer rinkelde.”

Green On Red genoot een reputatie van jong en wild.

“We hebben onze fantasieën volop kunnen uitleven, dat mag je gerust zeggen, ja. Voor elke twintiger is rock ’n’ roll is nu eenmaal een verlengde staat van adolescentie, waarmee je je volwassenheid zo lang mogelijk kunt uitstellen. Je grootste angst is dat je het leven saai gaat vinden. We dronken in de tijd werkelijk als tempeliers. Tijdens dat reünietourneetje met Green On Red vorig jaar zeiden Stuart en ik nog tegen elkaar: hadden we toentertijd maar minder gezopen en meer geneukt.”

Sinds een jaar of tien heb je de drank en drugs in bedwang. In hoeverre ben je een ander mens geworden?

“Tja, dat is inderdaad de vraag. Niet voor niets ben ik nog steeds in therapie om uit te vogelen hoe ik nu precies in elkaar steek. Mijn streven is om elke dag een iets minder grote klootzak te zijn. In ieder geval ben ik niet harder gaan werken. Ik vind mezelf een regelrechte luiaard. Als ik de geest krijg, weet ik van geen ophouden, maar meestal kom ik thuis niet verder dan wat rondhangen en me suf piekeren hoe het nu verder met me moet. Als ik niet op de bank lamlendig televisie lig te kijken, dan sta ik wel depressief uit het raam te staren.”