Arno - Het mes scherp op het hart
Mocht God bestaan, dan is hij in staking, zeker weten, maar nog bijna iedere dag zegt Arno tegen hem: “Merci.” Want hij weet dat er zat mensen rondlopen met heel wat meer talent dan hij en toch mag hij al zo’n twintig jaar platen maken. Hij heeft ze zien komen en gaan, de stars die ooit de cover van de Melody Maker haalden en nu de kost moeten verdienen met een of ander rotbaantje. Terwijl hij, een gewone jongeman uit Oostende, van de kust van Europe, hij kan nog altijd van de muziek leven. “Shit, ik ben rijk. Niet in geld - anders. Ik heb geen grenzen meer. Als ik in Amsterdam ben, of in Parijs, of in Londen, of in Keulen of zo - dat geeft mij een rijkdom, fantastisch. En wat een vrijheid dat ik heb. From the bottom of my heart: ik zou niet willen wereldbekend te zijn, Ik ben meer gelukkig dan Michael Jackson - ik kan de metro nemen, ik kan slapen met wie dat ik wil. Laat het zo blijven.”
Hij is een koud een dag terug van een eerste tourtje door Canada en daarop aansluitend een weekje kriskras optreden in Frankrijk. Vermoeiend hoor, pfff, al zul je hem niet echt horen klagen. Zelden zo’n innig tevreden rockmuzikant ontmoet, die bovendien zijn leven op de juiste waarde blijkt te schatten. Het maakt hem tot een bijna nederig man, zoals hij hier vanmiddag in L’Archiduc, het legendarische jazzcafé vlakbij de Beurs in Brussel, achter een pintje honderduit zit te praten. “Ik heb geluk gehad, dat weet ik meer en meer nu met het ouder worden. Maar het komt natuurlijk ook van mezelf - ik heb altijd de goede keuzes gemaakt. Op festivals word ik daarmee geconfronteerd: met mensen die hun d’r laten beïnvloeden door de business. Dat snap ik niet.” Hij heeft zich in een onafhankelijke positie weten te manoeuvreren, reden waarom hij zijn beroep nooit als werk zal bestempelen. Interviews geven een verplichting, een noodzakelijk kwaad? Ach, welnee. “Da’s voor mij een soort therapie, jong. Zo hoef ik nooit naar de psychiater.” Arno schatert het uit.
Koken, dat is ook een therapie voor hem. “Dan denk ik aan niets meer.” Hij noemt de keuken ‘spiritueel, een art’. En waarom dan wel? “Wij hebben niet gekozen om te leven, wij moeten er iets mee doen. En om te leven, moet je eten - niet vreten. Mensen die slecht eten, die hun d’r stront plakt in de darm en dat gaat omhoog naar hun kop. Uw lichaam is een tempel, geen vuilbak.” Een paar jaar terug werd hij voor een documentaire gefilmd tijdens het bereiden van waterzooi, waarbij je als kijker het water in de mond liep. Pot-au-feu in allerlei varianten, dat is zijn specialiteit. “Water met vlees, kip of zo, wortel, selderie, ajuin - enfin, ik wil wel eens wat recepten uitschrijven. En mijn muziek is juste hetzelfde.”
*******
Arno Charles Hintjens, ‘kind van de jaren zestig’, groeide op met The Animals, The Kinks, The Rolling Stones en dergelijke groepen. Via hun platen kwam hij op het spoor van Willie Dixon, Howlin’ Wolf, Sonny Boy Williamson en noem ze allemaal maar op. Want die Engelse jongens kregen, net als wij op het Europese vasteland, de Amerikaanse cultuur met de paplepel ingegoten. “En wat is de Amerikanen hun enige cultuur? De blues. Hadden zij de zwarten niet vanuit Afrika overgehaald, dan was er geen rock ’n’ roll geweest. Alles komt uit de blues: jazz, rock, funk, punk, alles. Zelfs country ’n’ western: dat is een mengeling van blues en Irish music. Blues is mijn heritage. Ook in mijn Franse chansons zit er blues. En ik gebruik Bertholt Brecht en Kurt Weill. Mijn muziek is een hutsepot.”
Hij mag zich dan ooit hebben voorgenomen om niet zijn Amerikaanse helden te kopiëren, maar dat lijkt gemakkelijk er gezegd dan gedaan. Hoe lapt-ie ‘m dat nou? “Godverdomme, ja, hoe doe ik dat?” Daar moet hij toch even over nadenken. Hij steekt nog eens een filtersigaret op. “Heel simpel: ik maak nooit geen arrangementen. Ik ben de slechtste gitarist van de wereld en de slechtste pianist van de wereld - ik ben nummer één van de slechtsten. Bijna al mijn liedjes schrijf ik met anderen. Soms speel ik wat voor op de piano - pdoedeledoe - en dan gaan zij daar op door. Ik zoek ook klanken. Keyboards hebben tegenwoordig veel knopjes. Dan druk ik er een in, sla een toets aan en zeg: Dat is het. Daar ben ik heel impulsief in. ‘Maar dat kan nie,’ zeggen ze dan en willen een ander knopje indrukken. En ik roep: ‘Stop, stop!’ Want alles kan, er zijn geen regels - ik maak nog altijd rockmuziek.”
Hij kiest zijn begeleiders uit op twee eigenschappen: ze mogen niet spelen zoals andere muzikanten, plus ze mogen niet naar dezelfde muziek luisteren als hij. “Anders krijg ik niks nieuws. Zij moeten de sound maken zoals ik die in mijn hoofd hoor. Ik gebruik die mensen - men mag dat tegen niemand zeggen, hè? - maar ik heb een weg gekozen en ik neem die muzikanten en ik zet ze op mijn weg. Dat is veel werk. Jazzmuzikanten, ik zie dat nu soms, die hebben een bagage en die kunnen een sfeer creëren. Maar ik moet mijn muzikanten in de sfeer brengen - dat is gelijk hypnotiseren.”
*******
Ongelooflijk eigenlijk. Hij is nu 46 en nog nooit ging het hem zo voor de wind. Tien jaar geleden leek voor Arno en zijn groep T.C. Matic de grote doorbraak in het verschiet te liggen, maar na een Europese tournee in het voorprogramma van de Simple Minds doofde het heilige vuur plotseling uit. Geruggesteund door zijn trouwe. gitarist Jean-Marie Aerts begon hij een solocarrière, die een trits wisselvallige platen opleverde, waarvan de hoogtepunten verzameld staan op Tracks From The Story. Die essentiële compilatie bevat naast een handvol singles van T.C. Matic ook een tweetal nummers van Charles Et Les Lulus, het onverwacht succesvolle nevenproject met bluesveteraan Roland van Campenhout. Vervolgens werd en er liefst over de honderdduizend exemplaren verkocht van zijn eigen Idiots Savants, achteraf bezien misschien een iets te keurig uitgepakt album. Des te monomaner klonk de opvolger Water, die verder ging waar T.C. Matic ophield en dat terwijl er aan het broederschap met Jean Marie Aerts een abrupt einde was gekomen - iets waar hij geen woord over kwijt wil. Kort daarop verscheen het tezelfdertijd opgenomen À La Française, zonder overdrijving niets minder dan een meesterwerk.
Zijn blueschansons, laten we ze zo maar noemen, vinden een overweldigende respons in Frankrijk, waar hij nu opeens ook veel publiek van rond de twintig trekt. Waar hij die populariteit aan te danken heeft, zal hij proberen te verklaren. Hij heeft daar namelijk over nagedacht. “Als je naar een talkshow op bijvoorbeeld TV5 kijkt, dan stelt de interviewer een vraag die soms minuten duurt. En het antwoord zit al in de vraag. Jij en ik zouden zeggen: ‘ja’, of: ‘nee’. Maar zij gaan daarop in. Hun woordenschat is veel rijker dan bij ons. En daarom: de Fransman zingt niet in ritmes, die doet dat niet in vier of acht maten, die gaat over de muziek - dat is de bijbel die hij zingt. Maar: doordat ze die Angelsaksische invloeden hebben, klinkt al de rock daar allemaal als een kopie van Engeland en Amerika. Ze zijn bezig hun cultuur te verliezen, dus dat marcheert niet meer - de jonge mensen willen weer naar de roots. En ik als Belg, die leeft met twee talen en muziek is beginnen te maken door de blues, ik zeg in mijn chansons in één zin wat de Fransen in twintig zinnen zeggen.”
Hij zal het nooit met zoveel woorden beweren, maar Arno vindt meertaligheid bij een Vlaming een teken van beschaving. “De bourgeoisie in België sprak vroeger Frans. En de bourgeoisie, velen weten dat niet meer, heeft heel wat Vlaamse artiesten en schrijvers gesteund, dat waren de mecenassen. Paul van Ostaijen, Stijn Streuvels, Maurice Maeterlinck, Leon Spilliaert, James Ensor - allemaal Franse Vlamingen. Er bestaat nog wel een kern van mensen die een heritage hebben, maar in Vlaanderen zijn ze bezig hun racines te verdelgen. Ze beginnen nu in grenzen te denken - de deur staat niet meer open. Door het chauvinisme, het seperatisme maken ze Belgie kapot.” Schuimbekkend vaart hij vervolgens uit naar de politici met boter op hun hoofd, die Willy Claes, de secretaris-generaal van de NAVO, dumpten nog voordat er zelfs een onderzoek naar diens vermeende malversaties was ingesteld. En waarom? Jaloezie! Is dat geen bullshit? Belgen zijn hypocriet. Ofwel ze zijn surrealist.”
*******
Hij woont in Brussel, ‘het laatste restje België’. Eigen huis, een gezin, ja ja, wie had dat kunnen denken? - maar nog altijd even verschrikkelijk rusteloos als toen hij op zijn achttiende vanuit Oostende de wijde wereld introk. Zit hij een week op dezelfde plaats, dan krijgt hij het op zijn zenuwen. Waar die ongedurigheid vandaan komt, hij zou het niet weten. ‘Ik heb dat van kleinsaf en het is voor de rest van mijn leven, denk ik. Ik kan niet cocoonen - dat is een modern woord, hè? Wat een geluk dat ik muziek speel, dat ik kan reizen.” Waar hij al niet gewoond heeft: Antwerpen, Gent, Amsterdam, Parijs. “Dat komt door de vrouwen - zij geven mij rijkdom. À La Française is er ook gekomen door een vrouw. Au fond zijn dat allemaal liefdesbrieven.”
J’aime l’odeur au-dessous de ses bras, zingt hij in Les Yeux De Ma Mère - ik hou van haar okselgeur. “Dat liedje gaat niet over mijn moeder, dat gaat over de vrouw eigenlijk. Want de eerste reuk die je krijgt van een vrouw, dat komt door uw moeder. De grootste macho die bestaat, liegt nooit tegen zijn moeder. Hij zegt dingen tegen haar die hij nooit zal zeggen tegen zijn eigen vrouw of vriendin. Als een vent een vrouw versiert, dan liegt hij. Hij is de zwakkeling en de vrouw weet dat. Het is daarmee dat ze zo met ons kloten spelen.”
Op À La Française wordt de minnares van de zanger verliefd op een ander. Wanhopig, ontredderd, soms kermend als een gewond dier - zo zingt hij haar toe en als luisteraar grijpt het je bij de keel. “Dat is voor het eerst een plaat hoe ik mij echt voelde: diep in de stront. Het is iets heel persoonlijks, ook doordat het in het Frans is - je leeft met die taal, hè? Enfin, ik heb dat echt gewild. Dat is misschien omdat... in het Frans noemen ze dat: vider.” Op z’n Hollands gezegd: je hart uitstorten. “Muziek moet zijn als zweren. Dat is niet appetijtelijk, maar je wordt er weer gezond van. Als zweren uitbreken, genezen ze.”
Hoe pathetisch het misschien mag klinken: Arno leeft bij de gratie van de muziek. “Ik zweer het je.” Luister naar zijn platen, ga naar zijn concerten - het is passioneel tot en met, adembenemend en tegelijkertijd louterend. Maar wat vooral zo miraculeus is: hij wordt alsmaar beter. “Ik maak dat het mes altijd scherp is op mijn hart. Ook heb ik nu meer bagage, die gebruik ik. En ik ben verliefd op haar - de muziek. Dat is mijn maîtresse. Zij heeft mij nog nooit bedrogen en ik bedrieg haar niet. Je mag haar niet fokken, dat mag je nooit doen. Ik heb eerbied voor haar. En als je eerbied voor iemand hebt, krijg je iets terug.”