Gedachtentrein

Oktober 2015

“Plotseling herinnerde ik me dat Fred ooit een kleine draagbare platenspeler had ontdekt in de kast van een huisje dat we hadden gehuurd in noordelijk Michigan. Toen hij hem openmaakte, lag er een single op de draaitafel. Het was Radar Love, een telepathisch liefdeslied van Golden Earring dat leek te spreken over onze langeafstandsrelatie en de elektrische draad die ons telkens weer bij elkaar bracht. Het was de enige aanwezige plaat, en we draaiden hem steeds opnieuw,” zo staat opeens te lezen in M Train, het tweede autobioboek van Patti Smith, die trouwens deze maand met haar band zal neerstrijken in Europa voor een serie concerten ter gelegenheid van de veertigste verjaardag van haar klassieke debuutalbum Horses. Voor wie het overigens niet mocht weten: Fred is Fred ‘Sonic’ Smith, gewezen gitarist van de protopunkband MC5, de liefde van haar leven voor wie ze zich gedurende de jaren tachtig uit de muziek terugtrok om een gezin te stichten in St. Clair Shores, Michigan, zo’n twintig kilometer boven Detroit, op zo’n duizend kilometer rijden van Greenwich Village, haar biotoop in New York. Alweer ruim twintig jaar geleden bezweek hij, medio veertig, aan een hartaanval. Een jaar of drie terug zag zij hoog in de wolken tot tweemaal toe de kostuumfilm Master And Commander: The Far Side Of The World, enkel en alleen omdat kapitein Jack Aubrey, nota bene gespeeld door Russell Crowe, haar zo sterk aan hem deed denken. “Halverwege de vlucht begon ik te huilen. Kom nou maar weer terug, dacht ik. Je bent lang genoeg weg geweest.”

“Ik zal me alles herinneren en daarna ga ik het allemaal opschrijven,” heet het aan het eind van M Train. Dat The Godmother Of Punk kan schrijven en hoe, bleek vijf jaar terug al uit Just Kids, het relaas over haar bohemienne vormingsjaren met fotograaf Robert Mappelthorpe, dat en passant een levendig beeld schetst van het New Yorkse kunstenaarsmilieu van de hippietijd tot en met de punkdagen. M Train is andere koek, een soort literair logboek van zo’n twee jaar, waarin pakweg halverwege Sandy over New York raast. “Ik voelde Fred dichterbij dan ooit.” Ze leidt een solitair en spartaans bestaan, zo blijkt: ze schrijft, ze leest, ze tekent, ze denkt, ze herdenkt en daarbij drinkt ze veel koffie, sloten sterke zwarte koffie. “Hier heersen vreugde en verwaarlozing. Een beetje mescal. Een beetje masturberen, maar verder alleen maar werken. Zo leef ik, geloof ik.” Om de zoveel maanden neemt ze het vliegtuig. In Berlijn geeft ze een lezing voor een geheim genootschap “ter bestendiging der herinnering”, vervolgens vliegt ze door naar Londen om op een hotelkamer krimiseries te kijken. In Mexico-Stad houdt ze een toespraak in het Casa Azul, het huis van de surrealistische schilderes Frida Kahlo, tegenwoordig een museum. In Madrid gaat ze langs bij “vrienden die zo hun eigen problemen hebben”. In Tokio nemen twee Japanse vrienden haar mee op pelgrimstochtjes naar begraafplaatsen van bewonderde filmregisseurs en schrijvers. Tot tweemaal toe reist ze in Engeland door de streek van de schrijvende gezusters Brönte en staat ze voor het graf van dichteres Sylvia Plath. In Tanger bezoekt ze een congres voor dichters en muzikanten en op de laatste dag in Larache het graf van de Franse schrijver Jean Genet. En overal schiet ze met haar antieke Polaroid zwart-witfoto’s, waarvan er een kleine vijftig verspreid door het boek staan. Ergens op de wereld schrijft ze: “Niemand wist waar ik was. Niemand verwachtte me.”

Op het omslag van M Train zit ze, overjas aan, ijsmuts op, aan een hoektafeltje achter een grote kop koffie, voor zich haar Polaroid camera, met neergetrokken mond in gedachten verzonken. “Een opname van je reinste treurigheid.” De locatie is Café ’Ino aan Bedford Street in hartje Greenwich Village, waar ze elke ochtend ontbijt met zwarte koffie, bruine toast en olijfolie. Tot die dag van de foto, de dag waarop de deuren al waren gesloten. ’s Avonds zal de eigenaar haar het vaste tafeltje met bijbehorende stoel langs komen brengen. “En ik blijf achter met een verlangen naar hoe het vroeger was.” Door het hele boek duiken herinneringen op aan de liefde van haar leven. Is het niet een avontuurlijke reis in Frans-Guyana naar de ruïne van de gevangenis waar Jean Genet ooit achter de tralies zat, dan wel de ochtenduren in de Arcade Bar in Detroit met aan de wand een stationsklok zonder wijzers. “Ik zwalk heen en weer tussen lethargie en onrust.” En dan wordt het opnieuw de voorlaatste dag van het jaar. “Ik was klaarwakker, kwam overeind en probeerde me iets te herinneren. Ik keek op de klok. Het was vroeger dan normaal, nog geen zes uur. O ja, mijn verjaardag, ik dommelde weer in, werd weer wakker. Uiteindelijk stond ik op.” Twee vrienden komen onverwacht langs om haar te vergasten op een uitje naar Rockaway Beach, terug thuis kijkt ze de western Flaming Star, de beste film van Elvis Presley. Daarna mijmert ze wat. “Zesenzestig, dacht ik, val toch dood.”