Afscheid
Zeventien jaar minus een paar weken geleden maakte Thé Lau a trip down memory lane voor het dubbeldikke zomernummer van Oor en ik was de verslaggever van dienst. Vooraf haalden we op het terras van zo’n typisch Amsterdamse volkskroeg op een steenworp van zijn huis alvast de nodige jeugdherinneringen op. Ook kwamen we bij koffie en tosti onvermijdelijk te spreken over Marlene, het zojuist verschenen album van zijn groep The Scene, die zich sinds het onovertroffen tweeluik Blauw en Open uit het begin van dat decennium geconfronteerd zag met een afkalvende populariteit. Vervolgens ging het die zonovergoten middag richting Bergen, alwaar de midveertiger was geboren en getogen. We begonnen met een eindje kuieren langs de Noordzee, daarna een bezoekje aan de vroeger door senior bestierde tennisclub en tot slot een rondje door het stadscentrum. Tegen vieren achtte hij het de hoogste tijd voor een biertje in de Taverne, het stamcafé van zijn vader, die dan ook prompt kwam opdagen voor diens dagelijkse aperitief. “Godallemachtig, jongen!” bulderde het. “Wat doe jij hier?” Eenmaal weer terug in de Houthaven-buurt stelde hij voor er nog eentje te gaan drinken op de goede afloop. Hij besloot te blijven hangen toen ik in de vooravond afscheid nam met een flink stuk in de kraag.
Een jaar plus enkele maanden geleden kondigt Thé Lau publiekelijk zijn naderende dood aan. Goed en wel genezen van de keelkanker blijkt er na controle en nader onderzoek sprake van onbehandelbare uitzaaiingen naar de longen. Hij legt dan net de laatste hand aan Platina Blues, een opus van zo’n veertig minuten, dat de kroon op zijn werk moet zetten. Het blijkt een monumentaal muziekstuk over een man in een ziekenhuisbed die tijdens een morfinenacht een hallucinerende reis beleeft. Er komt ook nog een letterlijk fantastische verfilming, waarin hij ergens uit het donker opdoemt, peinzend een filtersigaret rokend en nippend aan een glas rode wijn. Op het Nederlands Film Festival aan het eind van de zomer is de première met receptie na. Voor een ten dode opgeschrevene ziet hij er patent uit en hij laat zich het gebeuren welgevallen. Onze laatste ontmoeting dateert alweer van acht jaar terug, dus niet zonder schroom volg ik mijn vriendin de journaliste die hem recentelijk heeft mogen interviewen. Hij begroet me bij naam. Op dat moment flitst door me heen dat ik hier sta om afscheid te nemen. “Ik ben al mijn tekst kwijt,” kan ik nog net uitbrengen. Waarop hij me zo’n musician’s hug geeft en het gesprekje op gang brengt. Ik kan me er geen woord van herinneren.