Conor Oberst - Zijn eigenlijke zelf

April 2014

In de rock ’n’ roll-wereldreisgids staat onder het hoofdstukje Omaha, Nebraska sinds een jaar of twee de Pageturners Lounge. Een gelambriseerde bar met een klein podium voor jazz en folk, gelegen aan Dodge Street ter hoogte van 50th Street, niet ver van de universiteit. Het muziekcafé schenkt cocktails van het huis en tientallen buitenlandse wijnen en bieren, waarop men als lid van de boekenclub tien procent korting krijgt. Eigenaar van het etablissement is Conor Oberst, eerst en vooral bekend van Bright Eyes. “Ach, die hele cocktaillounge is eigenlijk niet veel meer dan een excuus om een paar vrienden aan een leuk baantje te helpen. Plus dat ik er zelf gratis kan drinken zoveel ik maar wil.”

Een diepe zucht zo af en toe als aanloop naar een antwoord verraadt zijn vermoeidheid, maar op zich praat hij er net als bij eerdere gelegenheden zo fris als een hoentje op los. Het loopt tegen zessen op deze eerste april en het gewezen wonderkind van de Amerikaanse indierock heeft met een fikse jetlag de godganse dag Belgische en Franse journalisten te woord gestaan. If it’s tuesday, this must be Brussels. Morgen staat Berlijn op het programma, vervolgens is Londen aan de beurt en dan gaat het alweer huiswaarts.

Hoofdonderwerp van gesprek: Upside Down Mountain, verreweg zijn beste sinds het titelloze solodebuut van zes jaar terug. De lichtelijk elektronische indierock van The People’s Key, de jongste van Bright Eyes, kwam namelijk op het podium pas echt tot leven, terwijl Outer South en One Of My Kind, de beide tussenliggende albums met The Mystic Valley Band, juist al te jofel uitpakten. “Klopt, die twee platen zijn min of meer voor de vuist weg opgenomen, dit in tegenstelling tot de laatste Bright Eyes, waar we ons zo nodig over elk detail het hoofd moesten breken, zodanig zelfs dat ik op een gegeven moment dacht: dit gaat helemaal nergens meer over.”

Voor Upside Down Mountain ging Oberst in zee met Jonathan Wilson, de kosmische west coast rocker die vorig jaar verblufte met Fanfare, een onbetwist meesterwerk vol retro-psychedelische minisymfonieën. “Met hem kon ik lekker relaxed allerlei dingen uitproberen. De ene na de andere partij inspelen om pas in de eindfase tijdens het mixen te gaan afwegen wat je uiteindelijk wilt gebruiken. Voor mij hoeft het allemaal niet zo gekunsteld en hetzelfde geldt voor Wilson. We huldingen dan wel ieder onze eigen esthetische opvattingen, maar we delen een gezond gebrek aan perfectionisme.”

Cobor Oberst woont afwisselend in Omaha en New York, wat de vraag opwerpt hoe hij in het verre Californië verzeild raakte en daar uitkwam bij neo-hippie Jonathan Wilson. “Oh, we zijn al een jaar of zes goed met elkaar bevriend en het plan leefde al langer om op formele voet eens samen iets te doen. Hoe onwaarschijnlijk het ook lijkt, ik heb nergens anders zoveel vrienden als in Los Angeles. Via Bright Eyes heb ik daar ooit een stel mensen leren kennen en sindsdien heb ik er behoorlijk wat tijd doorgebracht. Op een gegeven moment vond mijn oorspronkelijke vriendenkring aansluiting bij de muzikantenkliek rond Wilson, dus zodoende.” En vandaar ook dat Oberst zich de komende maanden op tournee door Amerika en Europa laat begeleiden door Dawes, die natuurlijk in één moeite door het voorprogramma zullen verzorgen, net zoals ze dat eerder deden voor oudgediende Jackson Browne.

Voor een muzikale alliantie van tijdelijke aard valt Oberst klaarblijkelijk wel te porren. Zo vormde hij eind jaren nul met My Morning Jacket-voorman Jim James, singer-songwriter M. Ward en Bright Eyes-rechterhand Mike Mogis het indiesuperkwartet Monsters Of Folk. Van een totaal ander kaliber klinken de Desaparecidos, vernoemd naar de van de aardbodem verdwenen dissidenten in Argentinië gedurende de Vuile Oorlog. Een jaar of vier terug trommelde Oberst de agitpropgroep weer bij elkaar toen na aanscherping van de immigratiewet in Arizona aartsconservatieve activisten in diverse andere deelstaten zich begonnen te roeren.

Waar in Europa amper commotie ontstaat over raciale politiecontroles, loopt weldenkend Amerika er vanuit een aangeboren vrijheidsgevoel juist massaal tegen te hoop. “De waanzin ten top,” noemt Oberst het. “We benaderden de American Civil Liberties Union om tegenactie te ondernemen met de opbrengst van een door ons te organiseren benefietconcert. Ik was die zomer helemaal in de stemming voor lekker agressieve protestpunk. We gaven een geweldige show en maakten vol enthousiasme een paar singletjes. Na acht acht jaar op non-actief te hebben gestaan, voelde de band opeens weer springlevend. En dat smaakt tot op de dag van vandaag naar meer.”

Tussen de bedrijven door spendeerde Oberst een half jaar aan het schrijven van een script voor een gesjeesde film rond de Monsters Of Folk, naar eigen zeggen ‘een allegorie over de verwoesting van de menselijkheid door het internet’. Breek hem dan ook de bek niet open over social media. “Kijk, ieder mens wil de leegte in zichzelf opvullen met erkenning en genegenheid, maar je kunt nog zoveel vrienden op Facebook hebben, uiteindelijk zullen ze je niet uit de put komen helpen. Naast tal van voordelen heeft de huidige technologie ons in het dagelijks leven opgescheept met een vals gevoel van saamhorigheid. Wie zich dat eenmaal realiseert, tuimelt in een gapend zwart gat. Ik pieker er niet over om virtueel te gaan communiceren met mijn fans. Ze stellen me in staat mijn ding te doen, dat besef ik terdege en daar wil ze ik ook best dankbaar voor zijn, maar ze moeten me wel met rust laten.”

Nog niet eens halverwege de dertig is hij en toch zit Conor Oberst al ruim vijftien jaar in de muziek. Hij verscheen voor het eerst op de radar met Lifted Or The Story Is In The Soil, Keep Your Ear To The Ground, het derde album van Bright Eyes, dat al net zo opulent klonk als de titel. Dat Bettie Serveert het schrijnende Lover I Don’t Have To Love een tweede leven gaf, vond hij overigens net zo’n grote eer als het podium te mogen delen met Bruce Springsteen. Opvolger I’m Wide Awake, It’s Morning, met als speciale gaste Emmylou Harris, liet hem horen als een volgroeid talent, dat zichzelf moeiteloos overtrof met Cassadaga. De titel bleek ontleend aan de naam van een spiritueel centrum in hartje Florida, waar hij zichzelf ver weg van alle hectiek hervond. “Door de overdaad aan afleidingen in deze moderne wereld dwaal ik keer op keer af van mijn eigenlijke zelf. Vandaar dat ik op gezette tijden in retraite ga om de accu van de ziel weer op te laden.”

I have got this hunger and I can’t seem to get full, heet het in Lover I Don’t Have To Love wanhopig na een nacht vol drugs en seks met een aan de haak geslagen fan. “Vergeleken met mijn jonge jaren doe ik het kalm aan, al treed ik wel nog steeds behoorlijk veel op, want ik kan het nu eenmaal niet laten. Alleen houd ik er tegenwoordig een gezonder tempo op na, wat zeker geldt voor het gebruik van bepaalde middelen,” vertelt Oberst, sinds een jaar of vier getrouwd met het vriendinnetje dat hij ontmoette tijdens de opnamen van zijn eerste soloplaat in de heilige vallei van Tepotzlán. Everyone has a choice to be loved or to be free, zingt hij nu met die bibberstem van hem in Lonely At The Top. “Ware liefde is onbaatzuchtig, wat betekent dat je je persoonlijke vrijheid goeddeels opoffert: je hele doen en laten weeg je af tegen de mogelijke gevolgen voor de ander,” licht hij toe. “Goedbeschouwd is vrijheid de tegenpool van liefde. Absolute vrijheid maakt je dan ook uiteindelijk niet een gelukkiger mens.”

Oberst komt op Upside Down Mountain naar voren als iemand in wiens hoofd het eindeloos door blijft malen. My mind is a weather vane, it spins around just like a top, klinkt het bijvoorbeeld in Zigzagging Toward The Light, terwijl hij in Hundreds Of Ways verzucht: I just wish I could get some sleep. “Ja, slapeloosheid is een probleem. Ik lig vaak nachtenlang klaarwakker naar het plafond te staren, ook al probeer ik met yoga en meditatie mijn gedachten tot bedaren te brengen. Voor mijn welzijn is het al even noodzakelijk om geregeld de natuur op te zoeken. Naar de sterren kijken, door een bos wandelen of langs de oceaan slenteren, werkt bij mij gegarandeerd louterend.”

Zo laat zijn werk zich onwillekeurig beluisteren als een soort zelftherapie, waarmee hij weet te voorkomen dat de lichtheid van het bestaan ondraaglijk wordt. Of om met Conor Oberst zelf te spreken: “Ik probeer dat dwaze existentiële dilemma te ontrafelen waar de mensheid nu al ettelijke millennia mee worstelt. Mijn muziek is een bescheiden poging om te ontdekken waarom we nou eigenlijk leven. En al doende geef ik enige zin aan mijn eigen bestaan.”