Omarming

Mei 2017

Op het terras

“Nee, nee, we gaan er even uit,” zegt de Zanger als ik me wil laten neerzijgen op een houten bank in de zon voor de hoofdingang. Hij geeft me een arm. “Kom, jongen.” En zo slof ik met hem naar een terras op een steenworp afstand van het hospitaal. We nemen koffie, hij zwart, ik cappuccino, allebei appelgebak met slagroom. Lekker. Auto’s, bussen, fietsers, voetgangers. Ik zie het voor het eerst in bijna een week en denk: de wereld draait door. We praten, nou ja, praten, ik loop leeg. Onderwijl rookt de Zanger shagjes. Hij bestelt een rosé, ik een water met citroen. Het betrekt een beetje, er steekt een windje op. “Straks vat je nog kou,” zegt de Zanger en hijst me in zijn overjas. Uit zijn colbert haalt hij een pakje filtersigaretten en een aansteker. “Hier, voor jou.” Ik rook er eentje. Lekker. De Zanger schuift het wijnglas in mijn richting. “Neem een slokje, jongen.” Vooruit, één nipje dan. Lekker. De Zanger vraagt om een bruine tosti zonder ham, die ik voor de helft zal oppeuzelen. Lekker. Na zo’n anderhalf uur is het tijd om op te breken. Er wacht vanavond een optreden. Vanuit de kleedkamer mailt hij me via zijn smartphone een nieuw liedje, De Droom Van Sint Franciscus, “een wrang lenteliedje”. Mooi, hoor. Even over vieren in de doodstille nacht lig ik alweer klaarwakker. Ik klap de laptop open, zet de koptelefoon op en klik het bestand nog eens aan. Een omarming van het lot, een verzoening met het lot, fluisterzingt de Zanger. Je mist iets, maar je weet niet wat. En dat is maar goed ook.

Op het podium

“Wil je terug?” zegt de Zanger. En hij staat gelijk op. “Kom jongen, we gaan.” We zitten op het terras van een restaurant op een steenworp afstand van het theater, waar we met de hele ploeg hebben gegeten. Veel luie wijven friet met mayonaise en bij de koffie twee bolletjes vanille-ijs, naar voorbeeld van de Zanger toen hijzelf moest aansterken. Even later probeer ik in een donkere kleedkamer languit op een stretcher met een handdoek over mijn hoofd een beetje bij te komen. Tien minuten voor showtime stapt de Zanger binnen. Ik sta stram op en zie mezelf in de spiegel. “I look like shit,” verzucht ik. “Welnee, jongen, dat denk je maar,” zegt hij. Ik word meegetroond naar de zijkant van het podium. Er staat een stoel voor me klaar en wijn en water. Het lukt warempel de muziek tot mij te laten komen, terwijl daar toch het besef is: het grote afscheid nemen is hier en nu begonnen. In de pauze staan we met de halve ploeg buiten bij de artiesteningang te roken. Ik heb niet veel te missen. “Laten we nog even naar binnen gaan,” zegt de Zanger. We zitten wat in zijn kleedkamer. Nu je vaarwel hebt gezegd en meer van dat, zingt de Zanger als eerste woorden van de tweede helft. Voor wie rest de stilte. Eenmaal weer thuis liggen de lange kleine uren op de loer. Want gegarandeerd dat je in het holst van de nacht wakker zult schieten. Eerder vanavond heeft de Zanger gezongen: Het verlangen beperkt zich tot de eenvoud van een nieuwe dag.