Paul Weller - The Modfather

Maart 2012

Met een half opgedronken kop cappuccino komt hij de hotelbar binnenlopen, in zijn andere hand twee plastic draagtassen met elpees, echtgenote Hannah Andrews aan zijn zijde. En zoals het The Modfather betaamt, is hij dressed for the occasion: zwart kostuum, wit overhemd, oranje stropdas. Paul Weller (53) viert dit jaar een dubbel jubileum, al zal hij daar uit eigen beweging niet bij stilstaan.

Vijfendertig jaar geleden alweer verscheen het debuut van The Jam, de populairste Britse popgroep van de punkgeneratie. Gemodelleerd naar de Small Faces en The Who ontpopte de arbeiderszoon uit het vlakbij London gelegen Woking  zich als een sociaal chroniqueur in de voetsporen van Kinks-voorman Ray Davies. Met toetsenist Mick Talbot als rechterhand onderscheidde hij zich vervolgens onder de naam The Style Council gedurende de hoogtijdagen van de new wave met even modebewuste als geëngageerde popmuziek, waarin stijlelementen uit soul, rhythm ’n’ blues, jazz en zelfs hiphop verwerkt zaten. Na een respectabele serie joyeuze hits raakte The Cappuccino Kid het spoor bijster en leek hij twintig jaar terug bij het begin van zijn solocarrière uitgerangeerd, totdat de schatplichtige Britpop-lichting hem tot The Modfather kroonde.

Omgekeerd werkt Weller sindsdien nauw samen met de ruim tien jaar jongere Steve Cradock, de gitarist van Ocean Colour Scene, met wie hij een zwak deelt voor de psychedelische folkrock van Traffic. Vijf jaar na de fantastische box Hit Parade, waarop alle 67 singles uit de afgelopen drie decennia verzameld staan, getuigt het onlangs verschenen Sonik Kicks opnieuw van een onverminderde creativiteit. Waarmee Paul Weller naast Elvis Costello eigenlijk als enige held uit de tijd van de Britse punk en new wave zijn relevantie heeft weten te behouden.

Sonik Kicks duurt nog geen drie kwartier, maar er lijkt dubbel zoveel muziek op te staan. Het album laat zich beluisteren als het echte vervolg op 22 Dreams, want Wake Up Nation was bij lange na niet zo gevarieerd van stijl. Voel je dat zelf ook zo?

“Nou, ik denk nooit in termen van opvolgers. Elk nieuw album zie ik als een op zichzelf staand project. Wel ging het de laatste keren telkens zo dat mij in de afrondende fase al voor ogen stond hoe het met de volgende plaat verder moest. Wat overigens niet noodzakelijkerwijs hoefde te betekenen dat ik een bepaalde lijn wou doortrekken, eerder integendeel: wat betreft klank en aanpak bestaat er eigenlijk geen samenhang tussen al mijn soloplaten. Met de lengte van een ouderwetse dubbelelpee was 22 Dreams sowieso een geval apart, een wat je noemt eclectisch werkstuk  met een enorme diversiteit, uiteenlopend van folkliedjes tot abstracte stukken. Tijdens het maken van Sonik Kicks draaide ik bijna uitsluitend Olé Coltrane van John Coltrane, Metal Machine Music van Lou Reed, alles van Neu! en Innerspeaker van Tame Impala, al hoort een ander die invloeden er waarschijnlijk niet in terug. Met dit album wilde ik aanstekelijke popmelodieën verpakken in vroege elektronische muziek en psychedelische rock, zonder dat het resultaat zou uitpakken als een pastiche.”

Een aantal nummers van Sonik Kicks is spelenderwijs met een stel muzikanten ter plekke ontstaan.

“Tot voor een jaar of vijf terug schreef ik thuis al mijn liedjes van top tot teen om ze in de studio aan de andere muzikanten voor te spelen en ze vervolgens samen keurig op te nemen. Na ruim dertig jaar vond ik het onderhand de hoogste tijd die routine te doorbreken om het voor mezelf weer spannend te maken. Het is wel een tijdrovender en arbeidsintensiever proces, maar aan deadlines hoef ik me niet meer te houden. Bovendien heb ik een eigen opnamestudio aan huis, dus extra kosten brengt die aanpak ook niet met zich mee. Tegenwoordig pak ik zelden of nooit meer een akoestische gitaar op of ga ik achter de piano zitten om iets concreets te componeren. Natuurlijk hoor ik op gezette tijden muziek in mijn hoofd, maar vaak blijft het bij een flard of een klank, een vaag idee dat ik in mijn geheugen opsla. Krijg ik eenmaal de geest, dan duik ik de studio in om muzikale schetsen te maken. Zo’n ruwe opname kan een akkoordenschema zijn, een ritmepatroon of een klankpalet. Eigenlijk zijn het een soort mood pieces. Soms probeer ik daar al wat op te zingen, dan weer zie ik later wel of er verder iets van te bouwen valt.”

Hoe komen je teksten tegenwoordig tot stand?

“Soms doet de oerversie van een nummer de woorden uit mijn pen vloeien, dan weer blader ik mijn aantekenboekjes door en wordt het een lange weg van schrijven, schrappen en schrijven. Dag in dag uit noteer ik frappante zinnetjes die ik toevallig opvang of ergens lees, losse tekstregels of titels voor liedjes die me te binnen schieten, vluchtige gedachten op verloren momenten, van alles en nog wat. Voor dit nieuwe album heb ik bij wijze van experiment op tournee zoveel mogelijk beelden verzameld. Een schilderij in een hotelkamer bijvoorbeeld, de doorkijk naar een tuin, de lichtval in een lobby, een foto in de krant van een lezende vliegtuigpassagier, dat soort willekeurige indrukken. Het zijn eigenlijk snapshots in woorden. Later ben ik al die notities op thema gaan ordenen om te kijken of er misschien iets coherents van te maken viel, wat uiteindelijk heeft geleid tot een paar impressionistische teksten.”

Moet je een opnamesessie lang van tevoren regelen of bel je op goed geluk op als het heilige vuur oplaait?

“Doorgaans plan ik voor de eerstkomende week twee of drie studiodagen in, waarna ik een stel mensen pols of ze dan misschien beschikbaar zijn. De ene keer beginnen we op basis van een mood piece te werken, dan weer laat ik ze aan wat onaffe nummers het hunne toevoegen. Los van het opnemen van de strijkerspartijen, wat in de regel als laatste gebeurt, laat ik het van het moment zelf afhangen wat we gaan doen. We proberen snel en intens te werken, waarbij we lange uren maken, van pakweg ’s ochtends elf tot ’s nachts twee. Steve Cradock is al bijna twintig jaar mijn muzikale partner, hij fungeert als mijn klankbord. Niet dat we veel met elkaar praten, maar dat hoeft ook niet. Ik vertel hem zo’n beetje waar  ik aan denk, dan beginnen we gewoon en daarna gaat het constant heen en weer tussen ons. Als muzikanten hebben we dezelfde avontuurlijke en leergierige instelling, terwijl er ook op persoonlijk vlak sprake is van een speciale band, zelfs al schelen we elf jaar.”

In The Style Council had je Mick Talbot als rechterhand. Voelde je je in The Jam creatief gezien niet eenzaam?

“In The Jam was er amper sprake van wat voor vorm van communicatie dan ook. Dat viel niemand aan te rekenen, want communiceren zat nu eenmaal geen van ons drieëen in het bloed. Zo zijn we in al die zeven jaar zelden of nooit bij elkaar gaan zitten voor een goed gesprek. Iedereen deed zijn ding en na verloop van tijd scheidden onze wegen zich. Wie weet was het wel anders gelopen als we goede praters waren geweest. Nu blijf ik het toch ergens zonde vinden. Maar goed, we verschilden nogal van karakter en we waren toen ook nog behoorlijk jong. Plus dat we geen echte vrienden waren, we zijn altijd kennissen gebleven. Verder speelde het leeftijdsverschil mee. Ik was zeventien toen we met The Jam begonnen, de anderen waren begin twintig en hadden al een baan en een auto en een vaste vriendin. Op die leeftijd betekent vier jaar echt een enorm verschil.”

Met het nummer The Dangerous Age reageer je op publicaties in de roddelbladen over je relatie met je huidige echtgenote, die maar een paar jaar scheelt met je oudste zoon.

“Vandaar dat men mij een midlifecrisis wilde aanwrijven, terwijl leeftijd helemaal losstaat van hoe oud of jong je je voelt. Volgens de samenleving hoor je je in elke levensfase op een bepaalde manier te gedragen en te kleden, maar bij mijn weten bestaat daar geen schema voor. Ik heb in ieder geval geen routekaart voor mijn levensloop, dus moet ik mijn eigen weg zien te vinden en geen flauw idee waar ik verzeild zal raken. Voor mij is het leven één grote ontdekkingsreis. Overigens val ik niet samen met de hoofdpersoon van het liedje, want zelf heb ik geen kansen laten liggen, durf ik gerust te stellen. Sterker nog, de meeste wensen heb ik gelukkig weten te vervullen.”

Een paar jaar terug is je vader overleden. Sta je sindsdien anders in het leven?

“Op zekere dag stopt iemands leven, dat is gegeven, maar je staat er zelden of nooit bij stil. Hoe het is om een van je ouders te verliezen, kun je je eigenlijk niet voorstellen. Tot het moment dat je er rechtstreeks mee te maken krijgt, blijft de dood toch iets abstracts. Door het overlijden van mijn vader ben ik niet anders tegen het leven aan gaan kijken. Wel heeft het mijn geloof in spiritualiteit versterkt. Zijn laatste vier jaar waren een regelrechte lijdensweg. Ik vond het verschrikkelijk pijnlijk om mee te maken hoe hij langzaam maar zeker aftakelde. Toen het eenmaal afgelopen was en ik mijn vader daar in het ziekenhuis met een vredige gezichtsuitdrukking zag liggen, voelde ik een enorme opluchting, zowel voor mezelf als voor hem. Veel tranen zijn er dan ook niet aan te pas gekomen.”

Je noemde hem ‘mijn beste vriend’. Hij was vanaf het prille begin van The Jam ook je manager. Waarschijnlijk heeft geen andere zoon ooit zoveel tijd met zijn vader doorgebracht.

“Dertig jaar lang zijn we samen op pad geweest. Maar ook daarvoor al trok hij veel met mij op. Rond mijn vijftiende nam hij me mee naar het buurthuis om de hoek in Woking om een pint te drinken en snooker te spelen. Wat een geweldige man, wat een unieke vader. Hij was mijn beste maatje en tegelijkertijd mijn grote voorbeeld. Bij ons bestond niet het gebruikelijke verschil tussen ouder en kind. Met mijn eigen kinderen onderhoud ik een soortgelijke relatie. De oudste dochter en zoon zijn al ver in de twintig en wonen inmiddels op zichzelf, de middelste dochter is drie jaar geleden spijtig genoeg met haar moeder naar Los Angeles verhuisd, de andere zoon en dochter wonen beurtelings bij hun moeder en mij. En begin dit jaar kwam er nog een tweeling bij, allebei jongens.”

Kinderen houden je jong, heet het cliché. Doet muziek eigenlijk niet hetzelfde? Hoeveel muzikanten hebben niet iets leeftijdloos over zich.

“Mmm, daar zeg je zowat. Paul McCartney maakte in ieder geval op zijn vijfenzestigste met Memory Almost Full nog een album dat zich naar mijn mening kan meten met zijn beste werk. Ik moet nu ook denken aan een concert van de oude crooner Andy Williams in de Royal Albert Hall. De goede man liep toen al tegen de tachtig, maar als je je ogen sloot kon je absoluut niet horen dat het om een bejaarde stem ging. Als je geest en lijf het een beetje houden, kun je doorgaan tot je erbij neervalt. Vijf dagen voor zijn overlijden gaf John Lee Hooker zijn laatste optreden. Hij ging een middagdutje doen en blies zijn laatste adem uit. Wat een einde.”