Mary Chapin Carpenter - Uit alle macht

Oktober 2016

“Of liedjes schrijven zich laat vergelijken met bij jezelf in therapie gaan?” Mary Chapin Carpenter schiet aan de telefoon op haar afgelegen boerderij in het verre Virginia in de lach. “Wie weet? Het is in ieder geval een stuk goedkoper dan een wekelijks uurtje op de divan. Maar nu ik er even over nadenk: je schrijft toch vanuit het idee dat je iets zult ontdekken. Het is een methode om tot jezelf door te dringen. Dus ja, er valt eigenlijk wel iets voor te zeggen.” The Things That We Are Made Of, luidt de veelzeggende titel van haar jongste worp, een egodocument waar een beetje liefhebber van singer-songwriters onmogelijk omheen kan.

Carpenter graaft zich dieper dan ooit autobio op haar vijftiende album, dat zich laat beluisteren als een glorieuze herstart. Twee jaar geleden verscheen Songs From The Movie, waarop ze onder begeleiding van een ruim zestigkoppig orkest en een vijftienstemmig koor een tiental sleutelliedjes uit haar repertoire hernam. Opgebouwd rond haar akoestische gitaar blijft de instrumentatie van de zo ingetogen gespeelde opvolger beperkt tot elektrische gitaar, piano, mellotron, bas en drums, een gouden greep van Dave Cobb, de americana-producer achter Jason Isbell, Sturgill Simpson en Chris Stapleton. “Als iemand daar een nieuw begin in hoort, begrijp ik dat best en ik voel me zelfs gevleid,” zegt Carpenter. “En natuurlijk verschilt het van mijn vorige platen, al was het alleen maar doordat ik heb gewerkt met andere mensen, die ik overigens nota bene niet eens kende. Toch ervaar ik het zelf eerder als een logisch vervolg. Sowieso lijkt het alsof ieder album mij altijd automatisch naar het volgende heeft geleid. Verder kan ik het niet beredeneren, het is bovenal een spiritueel gevoel.”

The Things That We Are Made Of is opgedragen ter nagedachtenis aan John Jennings, de gitarist en producer met wie ze vanaf het prille begin tot diep in de jaren nul een muziakale twee-eenheid vormde. Ze hadden elkaar begin jaren tachtig leren in het folkclubcircuit van Washington D.C., waar Carpenter er een baantje op nahield bij een kleine filantropische organisatie. “Officieel was ik administratief medewerker, wat er in de praktijk op neerkwam dat ik alles deed van rapporten schrijven tot koffie zetten. In de weekends traden John en ik op in de regio, al was ik toen helemaal nog niet bezig met zoiets als een carrière najagen. Ik zou muziek graag mijn roeping willen noemen, maar John heeft mij als het ware moeten meeslepen naar zijn kleine studio bij hem thuis in het souterrain om eens een paar van mijn eigen liedjes op te nemen.” Zo verscheen drie decennia terug in eigen beheer Hometown Girl, een tamelijk basaal folkalbum dat een jaar later in lichtelijk opgedirkte vorm officieel zou worden uitgebracht door de countrydivisie van een grote platenfirma. Waarmee Carpenter na Nanci Griffith en Lyle Lovett als derde vreemde eend opdook in de bijt van Nashville.

Tot haar stomme verbazing schopte Mary Chapin Carpenter het in betrekkelijk korte tijd tot ‘country’s unlikely star’. Het al verrassend succesvolle State Of The Heart, de opvolger van haar gesjeesde debuut, bleek de opmaat naar de multiplatina trits Shooting Straight In The Dark, Come On Come On en Stones In The Road. “Toch ging het langzamer dan het lijkt. Ondanks mijn platencontract verdiende ik de eerste jaren nog geen rode cent met de muziek, zodat ik mijn vaste baan wel moest aanhouden. Het was een periode van zwoegen en afzien. Tegelijkertijd voelde het alsof ik de loterij had gewonnen, want in tegenstelling tot legio talenten kreeg ik tenminste de kans mezelf te bewijzen. Wat dat betreft zijn de tijden gelukkig veranderd dankzij de moderne technologie. Wij kenden nog geen medium als YouTube, waardoor je nu niet meer eerst op de poort hoeft te kloppen en nog maar moet afwachten of de portier je wel toegang wenst te verlenen.”

Als zangeres met akoestische gitaar miste Carpenter elke ervaring op het gebied van arrangeren, terwijl multi-instrumentalist Jennings de kost verdiende met het fabriceren van reclamemuziekjes. Des te verbazingwekkender dan ook dat het tweetal zonder noemenswaardige hulp van buitenaf een onweerstaanbare mix van country, folk en pop wist te ontwikkelen. Klapstuk werd het vierdubbel platina album Come On Come On uit 1992, waarvan liefst vijf singles de Amerikaanse country top tien zouden halen. De cover van Passionate Kisses, een nummer van de destijds nog obscure Lucinda Williams, bereikte de vierde plaats, net als het geestige I Feel Lucky met de knipogerige passage: Dwight Yoakam’s in the corner, trying to catch my eye, Lyle Lovett’s right beside me with his hand upon my thigh. Daarnaast kon Carpenter nog mooier melancholiek uit de hoek komen: Sleep will come in just a while, but ’till it does I choose to listen to the rain – it’s the rhythm of the blues.

De hoge verkoopcijfers garandeerden van meet af aan volledige artistieke vrijheid, al kon haar muziek moeilijk nóg radiovriendelijker klinken. “Nou, daar dachten de mensen bij mijn toenmalige platenfirma toch anders over. Zij klaagden juist dat ik al hun adviezen steevast naast mij neerlegde. Niet dat ik hun expertise niet respecteerde en ik begreep ook best wat ze van mij verlangden, maar door begrippen als categorieën, formats en deelmarkten weiger ik me te laten leiden. Wat mijn muziek aangaat, ben ik een eigenwijs type. Het gaat tenslotte om mijn kunst, als ik zo onbescheiden mag zijn die dure term te gebruiken, dus ik heb automatisch recht op het laatste woord.” Een slordige veertien miljoen albums wist Carpenter wereldwijd af te zetten, waarmee ze een  onuitputtelijke oudedagsreserve opbouwde en zich tevens verzekerde van een duurzame carrière. “Ik verkeer in de gelukkige omstandigheid dat ik platen kan blijven maken zonder dat het nog iets uitmaakt of mijn singles op de playlist van de radio belanden of een hitnotering bereiken. Niet dat ik neerkijk op commercieel succes, integendeel, ik heb er per slot van rekening mijn status aan te danken. Ik mag mijn handen dichtknijpen.”

Met frisse moed baant Mary Chapin Carpenter zich na een ernstige ziekte en een pijnlijke scheiding nu een weg naar haar zestigste. The Things That We Are Made Of bezingt het leven van een vrouw alleen met een onvervuld verleden en een illusieloze toekomst, die zich anders dan het gros van de jonge ouderen geen rad voor de ogen draait. I’m staring down the great big lonesome as I’m listening for the dwindling of time, heet het ergens, maar dat blijkt elders niet meteen ook het einde van de wereld te betekenen: If the past’s another country, I’m at the border with my papers. Nochtans klinkt het reflectieve album, zeker ook door haar lijdzame gezang, mistroostig in de oren, een opmerking haar in het verkeerde keelgat schiet. “Maar néé, er spreekt juist veerkracht uit, het tegendeel van verdriet. Niet voor niets zing ik op een gegeven moment: We are light, we are weightless and brave. Mij dunkt, positiever kun je het nauwelijks krijgen.”

From departure to arrival what does it mean to travel, mijmert Carpenter op haar coming of middle age album, dat wemelt van de indirecte vragen. “Met The Things We Are Made Of wilde ik uitpluizen wat me zoal gemaakt heeft tot wie ik ben, waarbij ik zo eerlijk mogelijk over mezelf moest zijn. Een soort zelfonderzoek naar alle aspecten van mijn bestaan en mijn wezen. Maar als je eenmaal een bepaalde leeftijd hebt bereikt, blijk je jezelf steeds vaker vragen te stellen waarop je het antwoord schuldig moet blijven. Dat maakt verder niet echt iets uit, want je hoeft het niet allemaal te kunnen verklaren, net zoals van alles wat je doet best het nodige verkeerd mag uitpakken. Het belangrijkste is dat je jezelf op gezette tijden onder de loep neemt, zodat je persoonlijke groei nooit stopt. En hoe langer je aan jezelf werkt, des te autonomer je wordt. Je redt het op den duur wel.”

The knowledge that the soul survives its adventures, that great inspiration comes to the middle-aged, mag Carpenter graag de Engelse dichter G.K. Chesterton citeren.“Hoe vaak heb je in je jonge jaren niet gedacht dat je hele wereld in elkaar was gestort? En al even vaak bleek al gauw dat het zo’n vaart niet had gelopen. De ware beproevingen komen vaak pas in een latere levensfase, waarin je onvermijdelijk wordt geconfronteerd met verlies, wroeging, ontgoocheling, eenzaamheid en, niet in de laatste plaats, ziekte. Toch blijft er ook dan nog voldoende in het leven over, want anders zou je je bed niet eens meer uitkomen. Je moet je er alleen wel toe zetten om op te staan en uit alle macht proberen er het beste van te maken. Een nieuw doel zoeken en zo je bestaan weer betekenis geven, dat is de grote uitdaging bij het klimmen der jaren.”