John Grant - Op drift

Februari 2013

“Een jaar of drie terug ging het helemaal niet goed met mij. Ik kon niet geloven dat er ooit nog een eind aan alle ellende zou komen. Uit pure wanhoop wou ik soms de hand aan mezelf slaan. Toen ik mijn grote liefde verloor, raakte ik in een mum van tijd ook vijftien kilo kwijt. Ik was zo ziek en moe als een hond, maar ondertussen werkte ik wel stug door aan mijn eerste soloplaat. Het was een geluk bij een ongeluk dat ik een doel had. Zo wist ik me tenminste verlost van één probleem: wat in hemelsnaam te doen. Vervolgens werd het album verrassend goed ontvangen, waardoor ik voor onbepaalde tijd op tournee kon. Niet dat mijn hoofd er nou naar stond, maar ik moest gewoon wel, niet in de laatste plaats van mezelf. Zonder de muziek was ik reddeloos verloren geweest.”

Met Queen Of Denmark tekende John Grant (43) een jaar of drie geleden voor een even wonderschoon als paradoxaal album. Geïnspireerd door radiosterren van vroeger als ABBA, Bread en de Carpenters zong de getormenteerde homofiel met zijn fantastische stem in behaagzuchtige popliedjes onverbloemd over zijn traumatische jeugdjaren, roekeloze seksleven en heftige drugsconsumptie. Dat hij de artistieke eigenzinnigheid uit zijn tijd met The Czars niet heeft uitgeband, mag blijken uit de nogal tegendraadse opvolger, die de tegenwoordig in Reykjavik wonende Amerikaan opnam in nauwe samenwerking met de IJslandse technopionier Biggi Veira. De twee drum ’n’ bass-achtige stukken aan het begin van Pale Green Ghosts zetten de luisteraar zelfs compleet op het verkeerde been, terwijl er toch genoeg nummers in het verlengde van zijn solodebuut volgen om die overgang minder abrupt te laten verlopen, temeer daar ze worden afgewisseld met pakkende synthipopliedjes. Al kan je je in gemoede afvragen of die ongelukkige chronologie eigenlijk wel ter zake doet, want wie beluistert er tegenwoordig nog integraal een album?

“Voor mij bestaat er geen wezenlijk verschil tussen Queen Of Denmark en Pale Green Ghosts, ook al bevat de opvolger vooral dansnummers in plaats van luisterliedjes. Beide platen kenmerken zich door een contrastwerking tussen tekst en muziek. De duisternis waarover ik zing moet tegenwicht krijgen, anders is het voor de luisteraar haast niet te verdragen. Ik zoek nu eenmaal de directe confrontatie met de harde werkelijkheid op. Vroeger geloofde ik voor mijn problemen te kunnen wegvluchten, maar dat leidde rechtstreeks tot zelfdestructie. Tegenwoordig houd ik er een zo gezond mogelijke levensstijl op na: geregeld bewegen, voedzaam eten, hard werken. Voor mij blijkt het de enige remedie om niet binnen de kortste keren weer in een depressie te tuimelen. Na achttien jaar slaan de antidepressiva inmiddels niet meer zo goed aan, maar afbouwen geeft zulke nare bijverschijnselen dat ik liever door blijf slikken. Mij ontbreekt momenteel de tijd om te stoppen, ik wil blijven functioneren.”

“Ik heb vroeger nooit geleerd goed voor mezelf te zorgen. Als jongetje heb ik volgens mij op een gegeven moment onbewust besloten niet verder op te groeien, net zoals Oskar in Die Blechtrommel, die geweldige roman van Günter Grass. Ik beschouwde mezelf niet als een volwaardig mens, dus eenmaal volwassen zag ik geen enkele reden om wat dan ook aan te leren: met geld omgaan, een arbeidsethos aanmeten, een huishouden bestieren, een liefdesrelatie onderhouden, noem alles maar op wat normale mensen zoal plegen te doen. Inmiddels ben ik een jaar of achttien, schat ik, de leeftijd waarop ik in werkelijkheid in Duitsland ben gaan studeren. Ik houd erg veel van taal. Naast het Duits heb ik me nog het Russisch en Spaans eigen gemaakt, ik weet me aardig te redden in het Frans, Zweeds en IJslands, en ik kan nu ook al behoorlijk Nederlands lezen. Wanneer mijn muziekcarrière voorbij is, ga ik vermoedelijk grammatica onderwijzen. Het lijkt me namelijk sterk dat ik tot in lengte van dagen van mijn muziek zal kunnen blijven leven, althans, ik kan het moeilijk geloven.”

“Nu doen de mogelijkheden zich voor, dus ik zou wel gek zijn om ze te laten liggen. Er is eigenlijk niets wat mij bindt: geen huis, geen minnaar, geen hond, geen auto. Toen ik met Queen Of Denmark de wereld introk, heb ik de huur van mijn appartement opgezegd en mijn eigendommen in een container opgeslagen. Sindsdien woon ik overal en nergens. Tussen de diverse tournees door heb ik in Gotenburg, Berlijn, Londen en een kustplaats in Devon gezeten, daarna ben ik in Reykjavik blijven hangen om in alle rust aan Pale Green Ghosts te kunnen werken. Natuurlijk mis ik mijn beste vriendin in New York, mijn broer en zus en alle vrienden in Denver en de jongens van Midlake in Denton. En toch kan ik terugkijken op een aangenaam jaar op IJsland. Sinds mijn kindertijd heb ik niet meer zo’n fijne zomer beleefd en verrassend genoeg vond ik zelfs de lange wintermaanden eigenlijk wel romantisch. Ik voel me tegenwoordig best op mijn gemak zo in mijn eentje.”

“De laatste jaren maak ik het mezelf niet meer zo moeilijk. Weliswaar worstel ik nog steeds met mijn angsten, ze weerhouden me er niet langer van iets te doen als mijn hart me dat ingeeft. De meeste angsten zijn trouwens volstrekt zinloos, zo hou ik mezelf voortdurend voor, waarbij muziek maken een beproefde methode is gebleken om me op het ergste voor te bereiden. Over de dood kun je maar beter niet tobben. Geen mens weet immers hoe hij aan zijn eind zal komen. In mijn geval zou HIV de oorzaak kunnen zijn, al lijkt die kans inmiddels wel erg klein, net zoals het onwaarschijnlijk is dat ik het leven zal laten bij een vliegtuigongeluk. Wat niet wegneemt dat straks in de lucht op weg naar Madrid de schrik me gegarandeerd weer om het hart slaat. Maar voor hetzelfde geld glijd ik vanavond op mijn hotelkamer onder de douche uit en breek ik wel mijn nek.”