JB Meijers - De rechterhand

November 2012

Een paar keer per jaar gaat je hart sneller kloppen wanneer je een nummer voor het eerst hoort. Laatst gebeurde mij dat bij de zoveelste cover van de Leadbelly-klassieker In The Pines, misschien wel het mooist vertolkt door The Louvin Brothers op Tragic Songs Of Life, al mocht de latere versie van The Triffids op hun gelijknamige album er evenzeer wezen, om nog maar te zwijgen van de getourmenteerde uitvoering van Nirvana op MTV Unplugged In New York. Hoe JB Meijers nu op zijn beurt deze murder ballad onder handen heeft genomen voor Traditionals II, waarop Nederlandse popmuzikanten zich wagen aan overgeleverde volksliederen uit met name de Verenigde Staten, mag vooral vanwege die dubbele gitaristische climax gerust fabuleus heten.

Jan-Bart Meijers (40) fungeerde gedurende de jaren negentig als rechterhand van gewezen Fatal Flowers-voorman Richard Janssen in Shine en toekomstig Moke-voorman Felix Maginn in Supersub. Vervolgens ontwikkelde de multi-instrumentalist zich als efficiënt producer voor onder anderen Tröckener Kecks, Frank Boeijen, Daryll-Ann, JW Roy en Go Back To The Zoo, al is hij deze eeuw vooral nauw betrokken bij Acda & De Munnik en De Dijk. Nog sterker deed de duizendpoot zich een paar maanden terug gelden aan de zijde van Carice van Houten op haar eclectische debuut See You On The Ice. Eind jaren nul verscheen zijn eerste eigen plaat Catching Ophelia, een proeve van ijzersterke powerpop, die binnenkort een vervolg krijgt met The Secret Year, waarop hij opnieuw samenwerkt met Ken Stringfellow van The Posies. “We zouden elkaars alter ego kunnen zijn.”

“Ik ben opgegroeid met Bruce Springsteen in zijn foute periode, de tijd van Born In The U.S.A., maar op het moment dat ik via een neef van mij Damaged van Black Flag te horen kreeg, was ik gelijk om. In de bibliotheek heb ik stelselmatig jaargangen Muziekkrant Oor doorgeploegd om alles over punk en new wave te weten te komen en zo belandde ik bij The Jam. Dankzij Paul Weller ben ik op het spoor gezet van veel geweldige muziek uit het verleden, want hij is tenslotte beïnvloed door zowel Britse pop als Motown-soul. Daarna werd Dinosaur Jr. mijn muzikale kompas, totdat ik op mijn twintigste kennismaakte met The Posies. Plotseling viel er voor mij een heleboel op zijn plek.”

“Veel beter dan Frosting On The Beater kan pop of rock naar mijn mening niet zijn. Waar iemand als Matthew Sweet en vroeger een band als The Raspberries bleven steken in een soort Beatleske pastiches, wisten The Posies met name dankzij Ken daaraan te ontstijgen door telkens een onverwachte draai aan hun composities te geven. Door invloeden van punk en hardcore klonk het allemaal wat opgeschroefder: het is spierballenrock met watjeszang. The Posies zijn een logisch vervolg op Big Star, dus ergens lag het wel voor de hand dat ze door Alex Chilton zouden worden benaderd toen hij weer onder die naam wilde gaan optreden.”

“Big Star heb ik leren kennen via R.E.M. en The Replacements, waar ik begin jaren negentig veel naar luisterde. Peter Buck liet de naam eens vol bewondering vallen in een interview en Paul Westerberg heeft natuurlijk dat nummer over Chilton geschreven. Wat ik vooral zo fantastisch aan Big Star vind, is dat hun muziek erg Beatlesk is en tegelijk heel melancholisch, al zit er ook humor en cynisme in. Chilton snijdt vaak een ongelooflijk mooie thematiek aan, waar ik me als puber slash adolescent wel in herkende. Wat ook niet zo verwonderlijk is, want hij schreef die teksten min of meer op dezelfde leeftijd als ik ernaar begon te luisteren.”

“Waar The Beatles op mij, met alle respect, nogal eens pasticherig overkomen, klinkt Big Star op #1 Record en Radio City in mijn oren gewortelder. Je voelt gewoon dat Chilton uit Memphis komt. Zelfs op zijn solodebuut Like Flies On Sherbert, wat toch een behoorlijk ongrijpbare plaat is, hoor je een kloppend rhythm ’n’ blues-hart. Dat ik in mijn eigen muziek altijd een zekere aardsheid probeer te leggen, is typisch iets wat ik van Chilton heb overgehouden.”

“Bij een optreden van Big Star drie jaar terug in Malaga heb ik hem mogen ontmoeten. Hij was de vriendelijkheid zelve, maar echt hoogte kreeg je niet van hem. Zelfs Ken had na zestien jaar amper een idee wat er eigenlijk in Alex omging. Vroeger zal hij zich vast opener hebben opgesteld, maar nadat hij begin jaren tachtig de drugs en drank had weten af te zweren, leidde hij een kluizenaarsachtig bestaan. Hij probeerde uit alle macht een staat van neutraliteit te bewaren. Het leek wel alsof hij op een gegeven moment had besloten voortaan blanco te blijven om zo zijn kop er een beetje bij te kunnen houden. Ik vond het aangrijpend om hem mee te maken.”