Daniël Lohues - Een muzikale toerist

Juli 2005

Can the blue men sing the whites? vroeg The Bonzo Dog Band zich eind jaren zestig meesmuilend af. Want dat het omgekeerde absoluut niet het geval was,  daarvan waren in die hoogtijdagen van de Brit-Blooze de blanke (!) kenners tenslotte heilig overtuigd. Wat zouden zij wel niet afgegeven hebben op de Drentse duizendpoot Daniël Lohues (34), die zijn groep Skik andermaal op non-actief heeft gesteld om zich met The Louisiana Blues Club weer uit te kunnen leven. “Ik vind het net zo lekker om rock te spelen als blues – maar nu even niet.”

The Louisiana Blues Club zou toch een eenmalig project zijn?

“Jawel, maar na die Best Tof-tournee met Skik vorig jaar begon ik opeens te twijfelen: wat nu? Een nieuw album met Skik? Een soloplaat misschien? Ik heb daar veel over zitten piekeren. En telkens betrapte ik me erop dat ik eigenlijk het liefst een tweede bluesplaat wilde maken. Voor mijn gevoel was de cirkel nog niet rond. Ja Boeh is daar in Baton Rouge opgenomen en vervolgens gingen we hier touren. Toen zijn er al vrij snel enkele muzikanten terug naar huis gevlogen. Daar kwamen anderen voor in de plaats en die bezetting is vast gebleven. Het was zó’n goede band dat ik het gewoon zonde vond om niet met ze de studio in te duiken. Begin dit jaar ben ik bij de drummer en de bassist langs geweest in Amerika, waar ik al rondreizend ook een stel nummers heb geschreven. Een paar weken later stonden we in de studio. Binnen een half uur hadden we alle apparatuur opgesteld en ingesteld. Microfoons werden opengezet, rode lampjes gingen branden en ’s avonds stonden er vier nummers op. Dat hebben we vier dagen gedaan, daarna nog wat blazers erbij, de hele boel gemixt en klaar was Grip. Nul procent stress, honderd procent plezier.”

Grip is breder van opzet dan Ja Boeh, waarop je je ook al niet tot één specifieke stijl beperkte.

“Het is een logisch vervolg. Samen geven die twee platen een aardig idee van wat ik zoal goed vind aan zwarte muziek uit Amerika. Daarbij wilde ik graag ontdekken wat ik allemaal kan spelen, nog los van het feit dat ik er genoegen in schep om te onderzoeken wat een nummer nou bijvoorbeeld typisch zydeco maakt. Bovendien moest er van mij de nodige variatie in zitten. Kijk, mensen als T-Model Ford en R.L. Burnside doen hun eigen ding en verder niets anders, terwijl ik toch eigenlijk meer een muzikale toerist ben. Ik probeer het wel zo authentiek mogelijk te houden. Wat dat betreft luistert het erg nauw met het geluid, de klank. Ik gebruik oude versterkers en antieke gitaren, niks geen modern spul. Zelfs met het stemmen van het drumstel bemoei ik me. De snaardrum moet laag, want zo hoort het te klinken, ook al speelt het dan zwaarder. En de piano is gewoon een vleugel. Microfoons erin, klep dicht, doeken erover. Zo doen ze dat daar, ik heb het met eigen ogen gezien in de Sun-studio’s.”

Toch zijn er mensen die vinden dat je een persiflage op de blues maakt.

“Weet ik en daar word ik harstikke kwaad van. Die mensen snappen er werkelijk helemaal niks van. Dat zijn van die types die hun hele platenkast vol hebben staan met Blind Boy Huppellepuppen en daarom menen te weten wat echte blues is. Als ik me zwart zou schminken en met een grafdelversstem zou zingen, ja, dan was het een persiflage. Veel mensen denken ook dat het in de blues alleen maar kommer en kwel is. Maar wat is het bekendste bluesnummer? Mannish Boy van Muddy Waters, toch? En waar gaat dat over? I can make love to a woman in ten minutes time. Nee, blues is niet per se depressief. Als ik over liefdesverdriet of zelfmoord zing, doe ik dat altijd op een relativerende toon, maar door mijn woordkeus word ik nogal eens verkeerd begrepen. De diepere emotie die ik erin stop, wordt er vaak niet uitgehaald. Men vindt mij al gauw jolig, wat voor een deel ook komt doordat ik gebruik maak van streektaal, waar mensen van buiten de provincie vaak om moeten lachen, terwijl het absoluut niet lollig bedoeld is. Bij ons in Drenthe ga je nu eenmaal niet helemaal precies vertellen hoeveel verdriet je hebt, dan doen plattelanders gewoon niet. En in de blues gebeurt dat evenmin, want dat is en blijft van origine tenslotte plattelandsmuziek. Muddy Waters stapte bij wijze van spreken ook zo van de trekker ergens in de Delta op de trein naar Chicago. Zoals onze drummer zegt: We’re all country motherfuckers. Nou ja, de jeugd van tegenwoordig niet, maar hun ouders meestal nog wel.”

Dat nooit rechtstreeks zeggen wat je voelt – is dat misschien de reden dat je nog geen singer-songwriterplaat hebt gemaakt?

“Die plaat komt er beslist, zo gauw de tijd er rijp voor is. Zo’n aangrijpend nummer als Fort Worth Blues van Steve Earle, dat kun je niet zomaar schrijven, daarvoor moet je wel eerst bepaalde dingen hebben doorstaan. Om helemaal in jezelf af te dalen, heb je rust nodig en het is nou nog te druk in mijn kop. Je kunt natuurlijk nooit genoeg inspiratie hebben, maar ik loop met zó veel ideeën en plannen rond dat ik vaak dingen aan de kant moet zetten. Elke week schrijf ik wel een paar nummers. Daarnaast bestudeer ik veel klassieke pianowerken, laatst nog Glenn Gould, en dan ga ik in die stijl zelf melodietjes verzinnen. Het lijkt me fantastisch om die instrumentale stukken eens met een goede arrangeur uit te werken voor een groot orkest. Ooit zal het gebeuren, daar ben ik vast van overtuigd, al weet ik niet wanneer. Zo ben ik constant met allerlei dingen door mekaar bezig, terwijl ik mij volgens sommigen beter op één iets kon concentreren. Die kritiek begrijp ik overigens best. Ik ben breed geöriënteerd, waardoor mijn ontwikkeling gestaag verloopt, maar ik doe er wel alles aan om zo snel mogelijk te groeien. Zelfs als ik op de bank hang, denk ik nog na over muziek. Ik woon in een omgeving van harde werkers, die eigenlijk vinden dat ik een luizenleventje leid, dus alleen daarom al blijf ik aan de gang. Want het is zoals ze mij vroeger bij ons thuis hebben ingeprent: stilzitten is niet netjes.”