Manus

Juni 2015

De protestzanger zat warempel zelf achter het stuur. Hij parkeerde het vehikel om de hoek, pleegde nog gauw een telefoontje en ging toen bij de plaats van bestemming in de deuropening zitten. “Zo, nu eerst een blowtje.” En met een oranje gasaansteker joeg hij er er de brand in. Eenmaal binnen kreeg hij een kloeke vierkanten taart met daarop in fondant de hoesfoto van zijn spiksplinternieuwe elpee samen met The Kik. De neo-bietgroep had de vegetarische avondmaaltijd al achter de kiezen en inmiddels rustig een peukie kunnen doen. Voorman Dave von Raven stond bij de meegebrachte koffergrammofoon met extra luidspreker singletjes uit een antiek platenkoffertje te draaien. Het had wel iets weg van een huiselijk tafereel, daar boven in de Achterkamer van de EKKO, dat knusse poppodium aan de Bemuurde Weerd in Utrecht, waar die ideale zomeravond zo dadelijk hun tournee van start ging, om over een maand of drie te eindigen in de hoofdstedelijke poptempel Paradiso. Eens was ik bekend, daarna een tijdje niks. En toen was ik er zomaar weer, al had ik er niet eens iets voor gedaan, klonken even over half tien de eerste gezongen woorden. Nee, ik werk niet aan een comeback, ik herinner me niet weg te zijn geweest.

Fleurige kleding met vrolijke dessins, slangenleren schoeisel, henna gekleurd haar tot over de schouders, lichtelijk gekromde rug en zo mager als een lat. Een blommenkind op jaren, bijna zeventig, een hippie tot in den dood. Voorgoed zichzelf gebleven, die Armand. En zo kon het gebeuren dat de tijd hem weer inhaalde. Als hij al überhaupt ooit uit de tijd was gevallen. Want het mocht dan een decennium of wat duren, uiteindelijk zagen we het toch onder ogen: er waren helemaal geen andere tijden gekomen. “Leuk voor mij, en mooi kut voor de maatschappij,” aldus de protestzanger. Luister naar dat titelloze nieuwe album van hem met daarop dertien van zijn liedjes door liefst vijftig jaar heen, magnifiek gearrangeerd en uitgevoerd door parttime begeleidingsgroep The Kik, nota bene gasten half zo oud als hij, en hoor het zelf: tot op de dag van vandaag relevant. En niet verbeten of verbitterd, die scherpe teksten van hem, nee, geestig en spottend, soms dankbaar en zelfs deemoedig. Plus dat hij als weinig anderen van meet af aan kon rijmen en dichten zonder zijn bonte hemd te hoeven lichten. Daar is die andere Manus, die zichzelf Armand noemt, waarvan ik sta te kijken wat ie allemaal beweert als ie de mensen laat voelen wat ze met gevoel bedoelen. En dat ie dat dan op muziek zet is volgens mij niet zo verkeerd.

“Kunstenaars gaan nooit met pensioen,” stelde hij op de kop af een week later op televisie tegen Eva Jinek. Naast zich op tafel, indachtig het credo no blow, no show, een degelijke joint, waarvan hij een fikse hijs nam tijdens het intro van zijn protestlied tegen de blues: kleurenblinde kutmuziek, geef mij een regenboog. “Ik heb elke week gespeeld van december 1965 af,” had hij ook nog even fijntjes laten weten. En dat terwijl hij gedurende die hele halve eeuw slechts twee hits scoorde, Ben Ik Te Min en Blommenkinders, allebei in 1967. Zijn openbare comeback ving eind 2011 aan met een hartveroverende aflevering van Ali B Op Volle Toeren, het jaar daarop gevolgd door een cameo appearence in zijn vergeten klassieker Want Er Is Niemand (En Nou Ik) op Springlevend, de debuutelpee van The Kik, dat hem vervolgens als speciale gast liet gloriëren in een snikhete tent op Lowlands. En nou, anno 2015, stonden ze gelijk vader en zonen in de EKKO voor welgeteld 136 betalende bezoekers te spelen dat het een aard had. Meteen na afloop van het optreden nam hij plaats aan de bar om audiëntie te verlenen, onder het genot van een cappuccino en, uiteraard, een blowtje. Want net zoals de gewezen bondskanselier Helmut Schmidt kreeg ook de protestzanger levenslang ontheffing van het rookverbod.

Twee jaar geleden had de man met de zeis onaangekondigd voor zijn deur gestaan. Halsoverkop naar het ziekenhuis, antibiotica die maar niet wou aanslaan, ja, toen begon hij hem toch wel een beetje te knijpen. En schreef hij die derde nacht een lied, De Weg Naar Isfahan, een zwanenzang, voor het geval dat. Iedereen op weg in een doodlopende straat, daar kwam het leven zo ongeveer op neer, zo ging het door zijn hoofd. Hoeveel fraaie verzinsels je ook verkoopt: zijn we niet allemaal gewoon op de loop? Hoe lucide gedacht van hem, nietwaar, zeker gezien zijn toestand, maar goed, hij lag daar volgens eigen zeggen dan ook niet voor niets niet stoned. Die Armand toch. Ergens begin jaren nul was hij schijnbaar vanuit het niets weer opgedoken in de Utrechtse poptempel Tivoli bij een editie van Geknaag!, de legendarische dinnershow van de tegenwoordige Kok des Vaderlands Pierre Wind en de culinair angehauchte succesauteur Ronald Giphart. Op vriendelijk verzoek klopte hij op het tot keuken omgetoverde podium een gigakom hasjmayonaise, waar wij eters in de zaal vervolgens een lik van mochten nemen. Tjonge, dat ik hem nou na al die jaren de frêle hand mocht schudden. Mijn derde levende legende, na John Lee Hooker en Joan Baez. Geen idee wat precies, maar er ging toen iets door mij heen.