Ry Cooder - Popmuzikant af

Mei 1994

“Ach, zo lang ik niet over mezelf hoef te praten, valt het eigenlijk best mee,” zegt Ry Cooder over zijn gruwelijke hekel aan interviews. Desondanks blijft het curieus dat hij zich uit eigen beweging beschikbaar stelde om een handvol Europese journalisten telefonisch te woord te staan over zijn grensoverschrijdende project met Ali Farka Toure. Een onvoorspelbare combinatie van twee gewaardeerde muzikanten met een totaal afwijkende culturele achtergrond, ware het niet dat ze elkaars werk al geruime tijd bewonderen. Pas twee jaar geleden kon gedurende de Europese tournee van Little Village in Engeland uiteindelijk een ontmoeting worden gearrangeerd, hetgeen afgelopen zomer leidde tot de opnamen van het recentelijk verschenen album Talking Timbuktu. Tussen zijn Amerikaanse concerten door verbleef de Malinees met de percussionisten en zangers van zijn Groupe Asco drie dagen in een studio in Los Angeles, waar hij naast de Californische meestergitarist verder nog werd begeleid door onder anderen bluesveteraan Clarence ‘Gatemouth’ Brown en fusionist John Patitucci. Het unieke resultaat klinkt haast te natuurlijk om te geloven.

Muziek mag dan weliswaar een universele taal heten, toch blijft er een zeker overleg nodigh om harmonisch te kunnen samenspelen. De vraag rijst dan ook op welke manier de Amerikaan en de Afrikaan, die respectievelijk slechts mondjesmaat Frans en Engels spreken, met elkaar van gedachten konden wisselen. “Etnische muzikanten staan erom bekend dat ze zelden of nooit lineair communiceren. Ze begrijpen elkaar overal en altijd zonder dat er al te veel woorden aan te pas hoeven te komen. Wat ze bedoelen te zeggen, leggen ze eenvoudig via hun instrument uit,” vertelt Cooder. “Ik vind het trouwens buitengewoon prettig om met iemand te praten met wie je eigenlijk niet praat, omdat het je bevrijdt van de noodzaak na te denken over wat je de ander wilt meedelen. Al die oeverloze discussies binnen popgroepen hoe ze een bepaald nummer nu eens zullen gaan uitvoeren, heb ik nooit zo kunnen begrijpen. Voor mij draait het allemaal om interactie in de meest elementaire vorm. Mijn motto luidt simpelweg: bek dicht en spelen!”

Toure wordt in het Westen wel de John Lee Hooker van Afrika genoemd, waarmee hij tevens het levende bewijs vormt dat de blues in wezen uit dat continent stamt. Niettemin blijkt de gelijkenis tussen de beide gitaristen op Talking Timbuktu werkelijk frappant, hetgeen niet minder geldt voor de stilistische verwantschap met Gabby Pahinui. “Dat dankt je de koekoek,” reageert Cooder, die medio jaren zeventig met de Hawaiiaanse gitarist het monumentale The Gabby Pahinui Hawaiian Band, Vol. 1 maakte. “Die gitaarlijntjes komen namelijk allemaal van mijn hand, al krijg ik uiteraard niet voor niets zulke invallen. Alle drie spelen ze immers een bepaalde vorm van country, in die zin dat ze oorspronkelijk van het platteland komen, iets wat je zeker qua sfeer en mentaliteit in hun werk terug kunt horen. Bovendien gebruiken ze allemaal een open stemming, waar in vergelijking met de reguliere chromatische manier van stemmen beduidend meer harmonische rijkdom in zit, terwijl de natuurlijke boventonen het geheel mooier doen klinken. Afgezien daarvan is het natuurlijk ook makkelijker spelen, want je hoeft slechts een vinger over de nek te leggen en je hebt al een akkoord, om maar te zwijgen van de voordelen bij het hanteren van de fingerpickin’-techniek. En vergeet daarbij niet dat in de muziek de gitaar het apparaat bij uitstek is om tradities te adapteren. Niet voor niets praten we over het populairste instrument ter wereld.”

Jimi Hendrix geldt onbetwist als de meest vernieuwende rockgitarist van de afgelopen vijfentwintig jaar, maar Ry Cooder (47) manifesteert zich sinds een klein decennium niet minder nadrukkelijk als een ware avant-gardist, zij het dan hoofdzakelijk als maker van soundtracks. Met zijn zinderende slideminiaturen achter de broeierige beelden in Southern Comfort en Paris, Texas ontwikkelde hij een alternatief voor de cinematografische muzak, die dermate veel navolging vond dat het volgens eigen zeggen inmiddels ook alweer tot een soort van conventie is verworden. Niet alleen om die reden waagt Cooder zich, daartoe gestimuleerd door regisseur Walter Hill, aan steeds radicalere experimenten met vaak letterlijk ongehoorde resultaten. Zo verklankte hij de onheilspellende en gewelddadige scènes in de gangsterfilm Trespass door allerlei elektrische snaarinstrumenten, waarvan er een aantal door een vriend speciaal voor hem zijn gebouwd, te ‘bespelen’ met onder meer een eetstokje, een bloemenvaas en een retoucheerspuit. “Avonturieren met klanken en geluiden trekt me nu eenmaal, zeker als je je op een gebied begeeft waar nog bijna niemand anders voet heeft gezet. Ik doe niets liever dan op ontdekkingsreis gaan door een land dat achter de vertrouwde muziek ligt.”

Tijdens het werken aan Trespass werd er voor Cooder een sessie geregeld met Vishwa Mohan Bhatt, een klassiek gitarist uit Rajasthan in Noord-India. Plaats van handeling was een kerk in Santa Barbara, waar men voor alle zekerheid de nodige opname-apparatuur had geïnstalleerd voor het geval de improvisaties vruchten zouden afwerpen. De vier sereen uitwaaierende instrumentale stukken die uiteindelijk goed genoeg werden bevonden om onder de titel A Meeting By The River op plaat uit te brengen, leverden het gelegenheidsduo onlangs zowaar een Grammy Award op. “Luttele minuten nadat we elkaar de hand hadden geschud, zaten we al te spelen,” vertelt Cooder. “Niet dat er voor ons iets te bespreken viel, want Bhatt is een even gelouterd als wereldvreemd man, die mijn naam zelfs niet eens kende en mij ongetwijfeld moet hebben gezien als een of andere blanke mafketel. Ik op mijn beurt stond versteld van zijn virtuositeit en vraag mij niet hoe ik hem zo goed en zo kwaad als het ging heb weten te volgen. Bij herhaling heb ik hem moeten smeken om het langzamer aan te doen, waarop hij zich minzaam verontschuldigde om me vervolgens weer het nakijken te geven. Hoewel het al laat in de avond was, toonde Bhatt geen spoor van vermoeidheid, terwijl ik na tien uur ploeteren in de studio werkelijk scheel keek van uitputting. Anders dan ik hoeft hij zich als brahmaan dan ook nergens om te bekommeren, ik bedoel, ze stoppen hem bij wijze van spreken het eten nog in de mond. Perfect gewoon.”

Sinds het succes van Paris, Texas kan Ry Cooder met het maken van soundtracks in zijn levensonderhoud voorzien, reden waarom zijn normale carrière al bijna een decennium lang op een laag pitje staat. Zijn laatste reguliere werkstuk, Get Rhythm, dateert inmiddels alweer van zo’n zeven jaar terug, terwijl het titelloze debuut van Little Village, de zogenaamde supergroep met John Hiatt, Nick Lowe en Jim Keltner, ondanks de bezielde optredens gelijk ook een zwanenzang bleek. Gevraagd naar het gerucht als zou hij momenteel zonder platenfirma zitten, vertelt hij op elk gewenst moment te kunnen bijtekenen, maar vooralsnog ontbreekt het hem aan inspiratie voor een eigen album. “Ik maak liever op non-commerciële basis muziek,” bekent Cooder. “Ofschoon ik me alles behalve recalcitrant opstel, functioneer ik toch niet goed binnen de rockindustrie. Hoe langer ik met etnische artiesten werk, des te allergischer ik voor het popwereldje schijn te worden. Die paar dagen met Farka in de studio bleken een ongekende ervaring, waardoor ik me als muzikant en vooral als mens enorm verrijkt voel. Voor hem bestaat er geen scheiding tussen het geestelijke en het aardse, alles is in zijn ogen spiritueel. En dat herkende ik, ook al ben ik een pseudo-intellectueel uit Santa Monica en geen boer uit Mali.”