Rowwen Hèze - Van America naar Amerika

Maart 1998

“Ach ja, wij zijn nu eenmaal gewend om op het veld te werken, waar we op de kerkklok kunnen zien hoe laat het is,” zegt Jan Philipsen. We zitten alweer een klein uur op de weg en voor de zoveelste keer constateren we als Hollandse provincialen hoe rekbaar het begrip afstand voor Amerikanen wel niet is. “Kijk daar, La Grange,” wijst iemand naar een verkeersbord - en verdomd als het niet waar is, even later schalt ZZ Top uit de zes luidsprekers. Werkelijk supersonisch, dat stereogeluid in die busjes hier, vinden we eensgezind. Niets dan lof ook voor hun classic rock-stations, want wat een jongensromantiek om over een highway door de HilI Country van Texas te zoeven met op de radio onafgebroken Boston, Aerosmith, Foreigner, AC/DC en noem ze verder allemaal maar op.

De jongens van Rowwen Hèze knikken en tikken elk nummer meteen vanaf het intro mee en Jack Poels blijkt zelfs praktisch alle teksten van buiten te kennen. “Eigenlijk liggen mijn roots meer in dit soort muziek dan in de Tex-Mex,” laat hij zich na de zoveelste meezinger ontvallen. “Alhoewel? Nee, dat klopt niet, het is natuurlijk gewoon jeugdsentiment.” Waarop hij zich herinnert hoe ze pakweg twintig jaar geleden met een hele club uit het dorp naar een concert van Ted Nugent in Arnhem waren getogen. Door het dolle heen was een van hen op een gegeven moment over de dranghekken geklommen om zich vervolgens de bühne op te hijsen. De Motor City Madman zag het vanuit een ooghoek gebeuren, deed een paar passen naar voren en schopte hem met een welgemikte trap zo weer naar beneden. Met een lelijke smak belandde hij op de betonnen vloer. Zijn vrienden vreesden het ergste, maar nee hoor, niets aan de hand. Hij krabbelde direct overeind en met zijn armen juichend in de lucht kwam hij op hen toe rennen: “Ik heb Ted Nugent aangeraakt!”

*******

Elke donderdagavond is het van zes tot negen Happy Hour in Antone’s, een club van standing die zichzelf derhalve zonder valse bescheidenheid mag afficheren als Austin’s Home Of The Blues. The Gulf Coast Playboys fungeren bij die gelegenheid met hun redelijk authentiek klinkende mix van cajun en zydeco als het huisorkest, waarop al wat oudere echtparen en hun rond dartelende grut een dansje wagen. Driehonderd dollar vangen ze daar met z’n vijven voor, verklapt voorman Bradley Williams tijdens ons bezoek in zijn kleine houten bungalow ergens aan de zuidkant van de stad. Samen met de bejaarde Isidro Samilpa houdt hij er nog een groep op na, Los Pinkys, die zich specialiseert in onversneden Tex-Mex. Zo maken talloze muzikanten in the live music capital of the world deel uit van twee of zelfs drie bands, waardoor ze al schnabbelend juist genoeg verdienen om van hun hobby een beroep te kunnen maken. Hogere ambities koesteren de meesten niet, daarvoor zijn ze zich al te zeer bewust van hun beperkte talent. Maar wie jaar na jaar in dezelfde bedompte bars in de wijde omgeving moet spelen, kan op den duur net zo goed het gevoel krijgen alsof hij in een tredmolen loopt. Bijgevolg begint menige en zich vroeger of later aan de drank of de drugs te vergrijpen. In het lokale artiestenwereldje heet Austin dan ook niet voor niets the velvet coffin - de fluwelen doodkist.

Die avond in Antone’s staan The Gulf Coast Playboys het laatste half uur van hun Happy Hour af aan Rowwen Hèze. De vuurdoop op Texaanse bodem belooft niet veel goeds wanneer Jack Poels als gevolg van een slecht geaarde microfoon door een stroomstoot compleet van de wereld raakt. Het duurt enige minuten vooraleer hij in staat blijkt het eerste nummer in te zetten. Maar tot ons aller opluchting: de respons mag er wezen, al roept het koeterwaalse gezang aanvankelijk enige hilariteit op. Ondanks het razende tempo wordt er echter gedanst, achter de tafeltjes schudden hoofden heftig met het ritme mee en aan de bar zit een enkeling op de maat zijn knieën blauw te slaan. “Mijn hemel, wat een accordeonist,” verzucht iem and na afloop. Die jongen speelt de polka’s nog op de manier zoals de Mexicanen het ooit van de Duitsers moeten hebben geleerd.”

*******

Van het weglekken van luisteraars hebben ze nog nooit gehoord bij KUT, het radiostation van de Universiteit Texas. Zo mag Larry Monroe per week liefst drie avonden en een nacht vullen met louter rootsmuziek. Terwijl Ramblin’ Jack Elliot op de achtergrond non-stop zijn duetten zingt met Emmylou Harris, John Prine en Tom Waits, installeren accordeonist Tren van Enckevort, gitarist Theo Joosten, trompettist Jack Haegens, bassist Jan Philipsen, drummer Martîn Rongen en voorman Jack Poels zich voor een akoestische sessie. Tussen de liedjes door mogen ze in hun steenkolenengels uitgebreid het verhaal van ‘Rowan Hayes’ vertellen - dat ze helemaal naar groot Amerika zijn afgereisd voor de opnamen van een documentaire voor de Nederlandse televisie, waarin uit de doeken zal worden gedaan hoe in het begin van deze eeuw de immigranten uit Oost-Europa de Tejanos bekeerden tot de accordeon en hun danswijsjes, net zoals dat enkele decennia later in de Limburgse mijnstreek zou gebeuren, maar dat zij in klein America die kermismuziek uit hun jeugd pas durfden te gaan spelen na het horen van Los Lobos en Flaco Jimenez. En nee, ze maken zich geen enkele illusie hier een poot aan de grond te krijgen, want die vijf optredens doen ze gewoon voor de lol en natuurlijk ook om eens te kijken hoe men in de bakermat van de Tex-Mex nu op hen reageert. Wat zij op hun beurt van Texas vinden? “Het is allemaal precies zoals ik het me altijd had voorgesteld,” aldus Jack Poels. “Alles valt nu op zijn plaats.”

*******

Breed grijnzend stapt Flaco Jimenez uit zijn oude vuilwitte Chrysler Baron, een geopend blikje Budweiser in de hand. Sorry voor het wachten, de afspraak liep helaas een beetje uit. Excuses ook voor de rommel in huis, maar we zien zelf vast wel dat hij nog middenin de bouw zit. Behalve de keuken en de badkamer blijkt in zijn uitgestrekte bungalow langs een uitvalsweg aan de zuidkant van San Antonio verder nog geen enkel vertrek helemaal af. Zo staan op deze gemeen kille voorjaarsdag bij ontstentenis van enige verwarming de pitten van het gasfornuis voluit te branden. De aanpalende woonkamer is een ware janboel. Een babybox vol meisjesspeelgoed in de erker met daarnaast een alarmerend luid brommend aquarium. Tussen de paperassen op een hoge poef slingert een Jehovabijbel. Op de schoorsteenmantel een verzameling Mexicaanse bric â brac plus allerlei oorkondes en een keurig ingelijste staatsiefoto van de accordeonist op klompen. Links van de open haard pronken hoog in een pseudo-antieke vitrinekast op een glazen plankje zijn drie Grammy Awards. “Willen jullie er soms eentje vasthouden? Wie weet brengt het wel geluk.”

The Jimenez Family 8-29-97, staat er geschreven in het gecementeerde achterplaatsje tussen de woning en het chaletachtige tuinhuisje. “De recovery room. Hier neem ik altijd mijn medicijn in,” zegt Flaco met een scheve glimach, terwijl hij naar de voorraad bierblikjes knikt. “En dat niet alleen, het is ook nog eens het hoofdkwartier van de Tex-Mex.” Behalve een drietal knopaccordeons herbergt de kleine ruimte onder meer een tweesporenrecorder, een eenvoudig mengpaneel, een basgitaar, een half drumstel, een stel luidsprekerboxen, een vooroorlogse platenspeler plus het paar klompen van de foto op de schoorsteenmantel. Rechts van de ingang de werkbank om zijn instrumenten te repareren en daarboven op een plank een draagbare cassetterecorder. Op de betonnen vloer gloeit een straalkacheltje.

Of we misschien een paar stukken van zijn album in wording willen horen, vraagt Flaco nadat hij samen met Tren van Enckevort en Jack Poels een half uurtje tot wederzijds genoegen heeft gemusiceerd. Uitgebreid voorzien van commentaar komt er eerst een met cello’s opgeluisterde sentimentele ballade langs, daarna een countryrocker in de trant van The Mavericks met wie hij enkele jaren terug een nummer opnam. Aan purisme heeft ‘de ambassadeur van de Tex-Mex’ kennelijk een broertje dood. “Een boeket gemengde bloemen vind ik nu eenmaal mooier om te zien dan een vaas met alleen maar rozen,” verklaart hij. Maar kon zijn vader zich als een van de grondleggers van het genre eigenlijk wel met die vrijzinnige opvatting verzoenen? Wat heet, zo trots als een pauw was Don Santiago toen zijn zoon Leonardo rond het midden van jaren zeventig via Ry Cooder naam maakte in de popwereld en vervolgens als eerste Chicano tot ver buiten Texas een carrière vist op te bouwen. Ergens in die tijd riep de oude heer hem op een goede dag bij zich teneinde diens vroegere geuzenaam El Flaco, hetgeen zoveel betekent als ‘de magere’, plechtig aan hem over te dragen. “Wat een cadeau. Oh man, wat een cadeau.”

*******

“Nee, dank je, vandaag hebben we niets nodig,” klinkt het vanachter de openzwaaiende voordeur. We staan ergens in het stille westen van San Antonio op een armoedige galerij waar een viertal appartementen op uitkomt. Op de begane grond wachten behalve een lege bedrijfsruimte ook een restaurant en een schoonheidssalon op een nieuwe huurder, althans te oordelen naar de gesloten schuifhekken op deze maandagmiddag. Eenmaal binnen blijkt de flat van Santiago Jimenez verrassend ruim, met een huiskamer en woonkeuken en suite die oogverblindend behangen zijn met een winterlandschap in door marmerachtige stroken gescheiden banen. Aan de wanden en op diverse bijzettafeltjes naast Mexicaanse souvenirs en muzikale memorabilia vooral veel ingelijste familiefoto’s, waarop zijn aristocratische vader opvallend vaak centraal staat. En alles even keurig aan kant, wat zo mogelijk nog sterker geldt voor het kleine luistermuseum met als curiosum een verzameling in stevige beschermhoezen gestoken 78 toeren-platen van senior zaliger. Hier ligt werkelijk een schat aan historische muziek opgeslagen, maar geen hond die daar volgens junior naar taalt.

“Laat eens wat horen,” zegt hij op haast gebiedende toon tegen Tren van Enckevort. Geïnteresseerd meeknikkend luistert hij toe hoe deze op zijn kleine penspiano een opgevoerde polka ten beste geeft. Ver boven de officieel toegestane maximale snelheid, luidt Santiago’s oordeel, al staat daar wat hem betreft geen straf op. Waarna El Chief zelf de accordeon ter hand neemt voor een minicursus Tex-Mex, waarbij hij de verschillen in speelstijl tussen zijn vader en zijn oudere broer demonstreert. De komende maanden, zo komen we tijdens het eten aan de weet, zal hij een aantal door de overheid gesubsidieerde masterclasses verzorgen, die hem zeker voor zijn doen een riant honorarium opleveren. Optredens zijn namelijk mager betaald tegenwoordig en bovendien dun gezaaid, want als verstokte traditionalist trekt hij enkel nog een middelbaar publiek. Waarom hij halsstarrig weigert te moderniseren, blijkt uiteindelijk niet zozeer een kwestie van cultuurbewustzijn. Hij kan en mag domweg niet anders, omdat zijn vader hem op diens ziekbed met de hand op het hart heeft doen zweren de authentieke Tex-Mex levend te houden. Die gelofte zal hij nooit ofte nimmer breken, ware het niet dat er zich maar niemand als zijn opvolger wil aandienen. Dus de kans bestaat dat samen met junior tegelijkertijd ook de muziek van senior zal sterven? Het antwoord blijft in zijn keel steken.

Geen bier bij het eten, want na de dood van zijn pa maakte Santiago een tijd lang toch al gauw een kratje per etmaal soldaat, totdat hij in een nuchter moment besloot de drank rigoreus af te zweren. Halverwege de vijftig is hij inmiddels bijna en pas sinds kort heeft hij zijn leven naar eigen zeggen op orde, dit dankzij zijn huidige echtgenote, een hartelijk mens dat erop staat om voor ons te koken. Meesmuilend vertelt ze hoe haar man de eerste maanden van hun samenwonen elke dag rond een uur of zes het ontbijt placht klaar te maken. Maar op een ochtend trof ze hem achter een lege keukentafel aan, geduldig wachtend tot ze koffie zou gaan zetten. “Sindsdien wordt hij door mij als een kind verwend.” “En zo hoort het ook,” aldus Santiago. “Een muzikant heeft een vrouw nodig die hem bijstaat.”

*******

Luckenbach. Voor elke Americana-fanaat een legendarisch oord sedert Jerry Jeff Walker er op de kop af een kwart eeuw geleden het live-album Viva Terlingua! opnam. En alsof er geen toeval bestaat, geeft zijn toenmalige rechterhand Gary P. Nunn deze middag acte de présence in dezelfde gammele houten danszaal. Hij maakt deel uit van een collectief singer-songwriters van de tweede garnituur, die verkleed als cowboys de onafhankelijksstrijd van Texas bezingen. Vanwege de snijdende kou laat de opkomst te wensen over, terwijl het in dit amper twee dozijn inwoners tellende gehucht bij aangenaam weer in het weekeinde schijnt te wemelen van bezoekers uit de verre omtrek. Want al doet de souvenirwinkel in het postkantoor, bouwjaar 1850, anders vermoeden, de pittoreske achterkamer van het in 1971 gerestaureerde monument blijkt toch vooral een regionaal stamcafé.

Met de bejaarde uitbaatster Marge Mueller, bijgenaamd de sheriff, valt desgewenst nog een gesprek in het Duits te voeren, voor een immigrantenechtpaar uit het naburige Fredericksburg een reden te meer om er geregeld ‘eine Flasche Bier’ te komen drinken. Wie schetst hun verbazing als ze deze zondag een stel Hollandse jongens de aloude schlager Rosamunde horen vertolken. Luidkeels begint het stel mee te zingen wanneer Martîn Rongen ter hunner ere spontaan Schön Ist Es Auf Der Welt Zu Sein aanheft, waarna Jack Poels het weemoedige zeemanslied Junge, Komm Bald Wieder inzet. Goed en wel bezig ziet hij hoe de vrouw van louter Sehnsucht ineens tegen haar tranen moet vechten - en verliest.

*******

“We komen helemaal uit Holland, daarom zijn we zo laat.” De klok wijst even over elven als Rowwen Hèze eindelijk loos kan gaan in Spicewood, een gemeente zonder centrum op zo’n drie kwartier rijden van Austin. Plaats van handeling is de Moon River, een klassieke honky tonk in het midden van nergens, zoals ze alleen in Amerikaanse road movies lijken te bestaan. Een ogenschijnlijk uit allerlei restmaterialen opgetrokken bouwsel met een veranda aan de voorzijde en de toiletten buitenom. Twee biljarttafels en een tafelvoetbalspel achter in de zaak, aan het andere uiteinde een laag podium met doorloop naar de keuken. Neonreclames van biermerken boven de dominante bar, aan de muren overal halve manen van blik en schedels van langhoorns. En bij de uitgang een tweetal ingelijste foto’s met persoonlijke opdracht van levende countrylegende Willie Nelson, want diens gigantische ranch blijkt op een steenworp afstand te liggen. Behalve de beroemde Pedernales-opnamestudio beheert de legendarische countryzanger daar verder nog een golfbaan, een veehouderij en een privé-school, zo vertelt een van diens talrijke werknemers. “De baas zelf komt hier ook wel eens over de vloer.”

Beren van arbeiders en verlopen oude hippies vormen de stamgasten van de Moon River, waar na sluitingstijd de lichten worden gedimd, maar een laatste afzakkertje altijd mogelijk blijft. Precies zoals in Boëms Jeu, het dorpscafé van America, reden waarom Jack Poels zijn hart heeft verpand aan deze morsige knijp in het verre Texas. Omgekeerd valt de volksmuziek van Los Limbos hier op deze vrijdagavond mede dankzij veel te veel bier in betere aarde dan in Austin, al mocht de ambiance er tijdens het nachtoptreden in een afgeladen Saxon Pub anders best wezen. Wat kan d’r gebeure, ’t zal niks verandere - ’t mog noeit verandere in Moon River, heet het in het liedje dat hij koud thuis zal schrijven. Stevie Ray Vaughan speult blues als geej teage meej lacht, luidt een andere regel. Want ook hij is stiekem een beetje verliefd geworden op Patsy Thompson, het countryzangeresje achter de bar, wier carrière maar geen hoge vlucht wil nemen. Zo had ze al haar hoop gevestigd op een manager in Houston met wie ze vanmiddag een bespreking had, maar helaas, tot zijn leedwezen kon hij niets voor haar betekenen. Vandaar dat ze nu zo tipsy is en het al vertellende te kwaad dreigt te krijgen - en dus slaat ze om erger te voorkomen als een kerel haar zoveelste shot van die dag achterover.

Aan een tafeltje naast het podium zitten de jongens van Rowwen Hèze na afloop van hun optreden de inhoud te tellen van het zinken emmertje met het opschrift tips for the band - veertig dollarbiljetten plus een handvol kleingeld. Genoeg voor een afscheidsdronk, nadat ze eerst net als vroeger zelf de apparatuur en de instrumenten weer in het busje hebben moeten laden. Hoe lang geleden zouden ze het eigenlijk voor het laatst hebben gekend, dat gevoel van: we gaan de wereld veroveren, te beginnen hier en nu. En dan wisten ze de boel warempel nog op stelten te zetten ook. Vanavond in de Moon River werden ze herboren als het zwoegende en ploeterende bandje van weleer, een stel kameraden door dik en dun. Wellicht met die geruststellende gedachte in hun achterhoofd draaien we diep in de nacht de hoofdweg op, langs het feestelijk verlichte bord met de aankondiging: WELCOME FROM HOLLAND FRI ROWWEN HEZE. Jan Philipsen werpt er nog eenmaal een blik op. “America will never be the same,” zegt hij dan droogjes. “When we’re gone, there will be a hell of a vacuum.”