Ray LaMontagne - Een late roeping

September 2006

Op het podium schijnt hij duizend doden te sterven. Toen er twee jaar terug op Crossing Border wat al te luidruchtig door zijn optreden werd heen gekletst, toonde hij zich echter niet zozeer ontdaan als wel, heel gewoon, pisnijdig. Dat hij bovendien geldt als een mensenschuw persoon, die tijdens interviews veelal niet meer dan eenregelige antwoorden mompelt, blijkt in werkelijkheid ook best mee te vallen. Om met Ray LaMontagne zelf te spreken: “Voor mijn doen breng ik er het tegenwoordig redelijk goed van af. Het heeft wel behoorlijk lang geduurd voordat ik uit mijn schulp durfde te kruipen. Van nature ben ik erg introvert, maar ik had nu eenmaal een onbedwingbare drang om met mijn muziek naar buiten te treden. Het moeilijkste vond ik nog om vanuit het diepst van mijn ziel te zingen. De moed is me heel wat keren in de schoenen gezonken, want het leek wel of het me nóóit zou lukken. Dan moest ik mezelf er telkens even flink van langs geven, zodat ik het tenminste weer opnieuw ging proberen. En uiteindelijk kwam ik dan toch daar waar ik zijn wilde.”

De muziek was een vrij late roeping. Hij was al een flink eind in de twintig en woonde destijds in Lewiston, een grote stad in het zuiden van Maine, waar hij in een schoenenfabriek werkte. De wekkerradio stond op vier uur ’s nachts toen hij op zekere dag uit zijn slaap werd gerukt door een countrybluesnummer, dat hem verstijfd rechtop in zijn bed deed zitten. Het bleek Stephen Stills met Treetop Flyer, een inderdaad bloedstollend relaas van een legerpiloot die als Vietnamveteraan smokkelwaar gaat invliegen. “Wat ik zo speciaal vond aan dat liedje? Geen idee, eigenlijk. Het maakte iets bij me los, dat weet ik in elk geval wel. Een zanger alleen met zijn gitaar, dat eenzame geluid en toch zo vol gevoel – er ging een hele nieuwe wereld voor me open. Het was een openbaring. Ik wist meteen: dit is wat ik zelf ook wil doen.”

LaMontagne meldde zich prompt ziek om nog diezelfde ochtend de platenzaken af te kunnen struinen naar het album in kwestie. Het inmiddels vijftien jaar oude Stills Alone zette hem op het spoor van Crosby, Stills & Nash, Neil Young, Bob Dylan en Joni Mitchell. Vervolgens ontdekte hij soulgrootheden als Ray Charles en Otis Redding, wier zangstijl hem tot voorbeeld zou strekken, zij het dat hij toch vooral doet denken aan de hem tot voor kort volslagen onbekende Ted Hawkins. “Naar al die muziek luisterde ik op een bijna religieuze manier. Ik kocht een akoestische gitaar, maakte mezelf de beginselen van het spel eigen en begon zo goed en kwaad als dat ging zelf liedjes te schrijven. Het was een proces van jaren, waarin ik moeilijke periodes kende. Soms raakte ik in maanden geen gitaar aan, maar op een gegeven moment pakte ik de draad dan toch weer op. Ondertussen verdiende ik de kost als timmerman – echt een mooi beroep, hoor.”

Eind vorige eeuw maakte Ray LaMontagne een demo, waarmee hij aanklopte bij een lokale concertorganisator, die hem zijn eerste optredens bezorgde als het voorprogramma van John Gorka en folkies van minder allooi. Zo kwam de zaak aan het rollen en na nog een tweede album in eigen beheer stond hij tot zijn stomme verbazing in de studio met multi-instrumentalist Ethan Johns, de producer van Emmylou Harris, Ryan Adams en The Jayhawks. Trouble kwam zo’n twee jaar geleden uit en sindsdien zijn er zonder enige bombarie wereldwijd liefst vierhonderdduizend stuks van verkocht, terwijl het toch gaat om uitgesproken zwaarmoedige muziek, die overigens onmiskenbaar schatplichtig klinkt aan Astral Weeks van Van Morrison. Het recent verschenen Till The Sun Turns Black is in alles een vervolg op dat fantastische debuut, maar laat zowel een verdieping als een verpersoonlijking van stijl horen, waarbij het organische geluid behouden is gebleven. “Mijn favoriete platen stammen allemaal uit de periode eind jaren zestig tot begin jaren tachtig. Ze klinken zo natuurlijk en levend, ook al omdat er een zekere imperfectie in zit, want anders dan tegenwoordig keek men toen niet op een schoonheidsfoutje meer of minder. Tegelijkertijd waren het stuk voor stuk begenadigde muzikanten, die nog echt met elkaar in één ruimte samenspeelden – je hoort gewoon de interactie. En de liedjesschrijvers waren ronduit fabuleus – het lijkt wel of ze door God waren uitverkoren.”

Voor Ray LaMontagne is het gezin de hoeksteen van zijn bestaan. Zijn moeder trok met haar zes kinderen van diverse vaders dwars door de Verenigde Staten van Utah naar Maine, omdat ze nergens wortel bleek te kunnen schieten. Veroordeeld tot hondenbaantjes lukte het haar nochtans de eindjes aan elkaar te knopen, al moest ze met haar kroost soms tijdelijk onderkomen zoeken in een een boerderijschuur, een paardenstal, een kippenhok en, als het niet anders kon, een tent in de achtertuin van vage kennissen. Wonderlijk genoeg volgde Ray wel de middelbare school, sterker nog, hij behaalde zelfs zijn diploma, zij het dat hij naar eigen zeggen ook eindigde als een onverbeterlijke zonderling. “Ik ben opgegroeid in uiterst onzekere omstandigheden, vandaar dat ik goed en wel volwassen mij niets liever wenste dan een huisje-boompje-beestje-leven. Ik wilde zo gauw mogelijk een gezin stichten, zodat ik een zekere stabiliteit zou verkrijgen – en het is me warempel nog betrekkelijk snel gelukt ook. Vijf jaar lang hebben we een erg geïsoleerd bestaan geleid in een primitief huis zonder stromend water en elektriciteit. Mensen kunnen zich dat misschien moeilijk voorstellen, maar alles went op den duur. We hadden het goed.”

Toen zijn carrière eenmaal van de grond kwam, werd LaMontagne onherroepelijk uit zijn gesloten wereldje gesleurd. Hij moest zijn baan als timmerman opgeven om te kunnen gaan touren en bovendien het onderkomen op het platteland van Maine verruilen voor een van alle gemakken voorziene woning dichter bij de bewoonde wereld. “Met twee kinderen zou mijn vrouw het anders nooit kunnen bolwerken als ik voor langer dan een paar dagen onderweg ben. Ze heeft alleen al haar handen vol aan het onderwijzen van de beide jongens. Zelf moet ik nu vooral goed oppassen dat ik er niet aan onderdoor ga. Van al die hectiek raak ik soms danig in de war. Ik heb nog steeds van die dagen dat ik geen andere mensen om me heen kan verdragen, laat staan dat ik dan een woord over mijn lippen krijg. Toch slaat de angst mij op zulke momenten niet meer zo om het hart als vroeger, want zo lang ik maar kan blijven spelen en zingen, weet ik mezelf redelijk onder controle te houden. De muziek behoedt mij voor de waanzin. En hopelijk verdien ik er over een paar jaar genoeg geld mee om weer op het platteland te kunnen gaan wonen. Wie weet emigreren we wel naar Canada – Nova Scotia is werkelijk prachtig.”