Randy Newman - Wroeging en spijt

Januari 1989

Randy Newman was mijn eerste grote interview. We schrijven 1974, enkele maanden voor het verschijnen van Good Old Boys, dat later samen met voorganger Sail Away en opvolger Little Criminals ging gelden als een onovertroffen trits binnen zijn imposante oeuvre. De avond voor de vuurdoop zou ik lichtelijk beneveld verkeerd schakelen en over het fietsstuur heen op het asfalt smakken: arm uit de kom, kin in de vernieling. Bij voorbaat dus al een memorabele ontmoeting met de ‘Mark Twain van de popmuziek’, zij het uiteindelijk toch minder gedenkwaardig dan ons gesprek vijftien jaar later. Wat min of meer routineus begon met een reeks vragen en antwoorden over het nieuwe album, het bijna ouderwets goede Land Of Dreams, nam plotsklaps een bijna therapeutische wending toen ik verwonderd informeerde wat hem er als veertigplusser nou toe gebracht had om een ondubbelzinnig liedje over verliefdheid te schrijven.

“Een jaar of vijf geleden heb ik mijn vrouw verlaten. Ik was net de veertig gepasseerd, de koperen bruiloft had ik al lang en breed achter de rug en ik wilde eindelijk wel eens een ander. Ik moest en ik zou tot over mijn oren verliefd raken, want dat gevoel had ik eigenlijk nooit echt gekend. Tot mijn stomme verbazing kreeg ik nog sjans ook, sterker zelfs: beduidend jongere vrouwen bleken op mij te vallen. Maar alsof de duivel ermee speelde, koos ik uitgerekend een moelijk type, zo iemand die het geen donder kon schelen wat ik zoal uitvoerde. Ze informeerde bijvoorbeeld nooit hoe mijn dag was geweest, laat staan dat ze belangstelling toonde voor mijn werk. Soms speelde ik haar een nieuw liedje voor en dan zag ik aan haar wegdraaiende ogen dat haar gedachten gewoon afdwaalden. Ik daarentegen vroeg haar elke avond het hemd van het lijf, niet zozeer uit pure interesse als wel uit ordinaire jaloezie. Zo kon ik het moeilijk verdragen dat ze zo veel lunchafspraken had. Die hele baan van haar beviel me trouwens niet, met al die mannen om haar heen. Hoe vaak ik haar niet op kantoor opbelde en dan werkelijk om niets tegen haar uitviel. Ik gedroeg me werkelijk als een krankzinnige, zo gehypnotiseerd was ik in mijn verliefdheid. Geen wonder dat die relatie op een gegeven moment spaak liep. Sindsdien ben ik helemaal op mezelf teruggeworpen.”

“Na de scheiding heb ik de afgelopen tweeëneenhalf jaar met mijn gezondheid lopen tobben. Ik voelde me constant zo moe als een hond en ik kon nergens meer van genieten. De kleinste lichamelijke of geestelijke activiteit putte me volledig uit. Gedurende die periode moest ik een keertje optreden, waarbij ik fouten bij de vleet maakte, iets wat me nog nooit eerder was overkomen. Toen kreeg ik de schrik pas goed te pakken. Volgens de doktoren had ik het Eppstein-Barrvirus opgelopen, een nogal omstreden ziekte die sommige specialisten voor psychosomatisch houden. Wat overigens niet wegneemt dat je je onafgebroken volkomen afgemat voelt. Er bestaan ook geen geneesmiddelen tegen dat chronische virus, reden waarom ik ten einde raad tegen beter weten in op consult ging bij homeopaten, acupuncteurs en dergelijke figuren. Maar gelukkig lijkt het ergste leed inmiddels geleden.”

“Dat mijn nieuwe album Land Of Dreams voor ongeveer de helft semi-autobiografisch is, hangt naar mijn idee niet samen met wat mij de afgelopen jaren allemaal is overgekomen. Het staat volgens mij ook los van het feit dat menigeen bij het naderen van de middelbare leeftijd een tussenbalans van zijn leven wil opmaken. Toch sluit ik zeker niet uit dat iets in mijn onderbewustzijn mij ertoe gedreven heeft om over mezelf te gaan schrijven, te meer omdat ik mij de laatste tijd herhaaldelijk betrap op een zekere openhartigheid tegenover wildvreemden. Desondanks blijf ik geloven dat het er mij uitsluitend om te doen was eens te kijken of ik ook persoonlijke ervaringen in liedteksten zou weten om te zetten. Dat bleek mij betrekkelijk gemakkelijk af te gaan, wat eigenlijk niet zo verwonderlijk is, want ik hoefde tenslotte niet eerst een personage te verzinnen, terwijl ik bovendien over alle nodige informatie beschikte. Verder had ik meteen de juiste toon te pakken, aangezien ik nu eenmaal allesbehalve pathetisch ben aangelegd, zodat ik tenminste niet verviel in jeugdsentiment of zelfmedelijden.”

“Op de hoes van Land Of Dreams staan twee kiekjes van mij als kind, waarmee gesuggereerd wordt als zouden die bezongen jeugdherinneringen voor de volle honderd procent waarheidsgetrouw zijn. Los van het gegeven dat met het verstrijken der jaren het geheugen het beeld van de vroegere werkelijkheid vertekent, heb ik waar nodig gebeurtenissen lichtelijk gedramatiseerd en diverse feiten verdraaid dan wel verzonnen. Weliswaar reisde ik als baby met mijn moeder per trein af naar haar ouders in New Orleans, omdat mijn vader vanwege de Tweede Wereldoorlog naar Europa werd uitgezonden en zij bang was in Los Angeles te vereenzamen, maar we verbleven er slechts twee jaar en geen vijf. Aan die periode kan ik dan ook onmogelijk bewuste herinneringen hebben overgehouden, al fantaseer ik er beslist niet op los. Wat ik vertel heb ik enerzijds van horen zeggen en anderzijds zelf beleefd tijdens de latere zomervakanties die we bij mijn moeders familie plachten door te brengen. En de vooroordelen tegen zuiderlingen mag ik mijn vader dan nooit hardop hebben horen uitspreken, hij dacht er wel degelijk zo over, net zoals hij overtuigd was van de noodzaak van een Spartaanse opvoeding. Wat betreft zijn opvattingen over de prestatiemaatschappij moet ik hem bij nader inzien trouwens tot op zekere hoogte gelijk geven. Wie principieel afziet van tegen wil en dank carrière maken, moet over behoorlijk wat verdraagzaamheid en relativeringsvermogen beschikken, wil hij niet bezwijken onder de last dat hij in de ogen van de buitenwacht door het leven gaat als een ruggengraatloze nietsnut. En ik kan het weten.”

“Op Land Of Dreams schets ik nu niet bepaald een sympathiek beeld van mijn oude heer, maar dat heeft hij aan zichzelf te wijten. Een vader die zijn kind hardvochtig opvoedt, hoeft geen onvoorwaardelijke liefde terug verwachten. Zelfs als hem iets vreselijks overkomt, kan hij niet eens op mededogen rekenen, weet ik inmiddels uit ervaring. Onlangs werd hij namelijk getroffen door een beroerte en toen ik hem voor het eerst in het ziekenhuis opzocht stond ik versteld van mijn reactie. Hij lag daar zielig in bed met een krijtwit gezicht, normaal gesproken toch een aanblik waarbij je overmand wordt door emotie. Ik bleef er echter zo goed als onbewogen onder. Het leek wel alsof ik tegenover een vage kennis zat, een collega van kantoor bijvoorbeeld bij wie je plichtmatig op ziekenbezoek gaat. Ik was diep geschokt door mezelf. Dat ik zo’n slecht mens zou blijken, had ik nooit voor mogelijk gehouden. De arme man verdiende toch minstens mijn medelijden, want die attaque volgde vast niet voor niets zo kort na de dood van zijn vrouw.”

“Bij ons thuis kenden we geen ouderwetse gezelligheid, er heerste geen sfeer van knusheid binnen het gezin. Hoe anders ging het er bij mijn moeders ouders aan toe, waar het in mijn herinnering een komen en gaan was van opa’s en oma’s, ooms en tantes, neven en nichten, en wie al niet meer. Ook al kan ik me er amper iets concreets van herinneren, die zomervakanties zijn me altijd als plezierig bijgebleven. Wellicht sprak mij daarom de muziek uit New Orleans van kindsbeen af aan, al ontdekte ik pas jaren later dat zangers als Fats Domino, Lee Dorsey, Clarence ‘Frogman’ Henry en Ernie K-Doe er vandaan kwamen. Terugredenerend zal het ongetwijfeld samenhangen met hun accent, dat ik onbewust moet hebben herkend en onwillekeurig associeerde met een prettige sfeer. Toch heb ik nooit zo zielsveel van een plaat gehouden als van The Genius Of Ray Charles, het enige album dat ik van begin tot eind prachtig vond, iets wat ik zelfs van geen enkel werk uit de klassieke hoek kan zeggen.”

“Ik benijd mensen die elke ochtend vol goede moed aan het werk gaan, ongeacht welk beroep ze uitoefenen. Mij kost het steevast de grootste moeite om te beginnen en er goed in te komen, niet in de laatste plaats omdat het mij ontbreekt aan het nodige zelfvertrouwen. Ik heb tijden gekend dat er niets uit mijn handen kwam en vooral in die periodes vergalde ik mijn vrouw het leven. Daarbij ben ik van nature een sarcastisch persoon, die iemands plezier in dingen grondig kan bederven. Als zij bijvoorbeeld van een film zat te genieten, moest ik daar telkens weer doorheen gaan kankeren hoe het in hemelsnaam bestond dat ze naar zulke rotzooi kon kijken. Ook mis ik elk gevoel voor decorum, iets waarin mijn jongens, die nu twintig, zeventien en tien zijn, naar hun vader aarden. Zo zijn feestdagen en alle toestanden eromheen totaal niet aan ons besteed. Als mijn vrouw een diner serveerde, waarvoor ze de hele dag in de keuken had gestaan, presteerden wij het wel eens om drie gangen in amper een kwartier naar binnen te werken. En met Kerstmis, om nog een ander voorbeeld te geven, zette ze van die kandelaars neer met zo’n carrousselletje dat door de hete lucht van de kaars gaat ronddraaien. De jongens mochten die dingen graag vernielen om er ten slotte de brand in te zetten, waarbij ik even hard meedeed. We konden onze lol niet op, maar natuurlijk is zoiets allesbehalve grappig. En zij heeft gelijk wat betreft die huiselijkheid: welbeschouwd is je familie het enige waardevolle wat je hebt. Alleen heb ik dat spijtig genoeg door schade en schande moeten ondervinden.”

“Mijn vrouw is veel beter af zonder mij. We wonen vlak bij elkaar in de buurt en ik kom nog geregeld bij haar over de vloer, zodat het mij niet kon ontgaan dat ze sinds mijn vertrek stukje bij beetje zichzelf te worden. Ze kan nu tenminste weer redelijk ontspannen leven, terwijl ik het in mijn eentje moet zien te redden. Tot voor kort was ik een nagenoeg wereldvreemd persoon, die zich onder het mom van het kunstenaarschap voor zover mogelijk onttrok aan de normale verplichtigen en verantwoordelijkheden. Op de keper beschouwd is er veertig jaar lang altijd voor mij gezorgd, want ik ging het ouderlijk huis pas uit op de dag dat ik in het huwelijk trad. Het afhandelen van de post, het betalen van rekeningen, het aanschaffen van een wasmachine, het uitzoeken van kleren, al dat soort zaken liet ik als vanzelfsprekend aan mijn vrouw over. Het is gewoonweg onvoorstelbaar hoe weinig ik heb deelgenomen aan het alledaagse leven. Ik hield me voornamelijk met mezelf bezig. Na de scheiding ontdekte ik pas wat er allemaal bij komt kijken om een beetje naar behoren te functioneren in de maatschappij. Zo werd ik als man van in de veertig uiteindelijk alsnog volwassen.”