Nits - Herfsttij

Februari 1998

En toen waren er nog maar twee. Tja, dat bleek toch wel even wennen, ook al had de derde zijn vertrek reeds een jaar van tevoren aangekondigd. Aanvankelijk merkten ze het trouwens niet echt, want tussen het einde van een tournee en het begin van een volgend album ligt steevast een behoorlijk lange tijdspanne. “Je bent er inmiddels aan gewend geraakt dat je dan in een zwart gat dreigt te verdwijnen.” Ondertussen werd er aan De Werf, hun oefenlokaal annex opnamestudio, driftig verbouwd, waarbij meteen de gelegenheid werd aangegrepen om op zolder een heus video-archief in te richten. Nee, wat het betekende dat ze het voortaan met z’n tweeën moesten zien te redden, daar kwamen ze eigenlijk pas achter op de ochtend dat ze er terugkeerden om eindelijk weer eens wat muziek te gaan maken. “Het was in enen heel stil in die grote kalige ruimte, waar al die geesten rondwaren van de mensen met wie we in het verleden hebben samengespeeld.”

De Nits zonder Robert-Jan Stips en zijn wonderbaarlijke klavierenorkest, dat leek eenvoudigweg ondenkbaar. Niet voor niets bestempelt voorman Henk Hofstede hem als ‘het muzikale middelpunt’ wanneer hij spreekt over diens begindagen in de groep. “De laatste tijd bleek hij echter steeds minder goed zijn ideeën kwijt te kunnen en zoiets gaat op den duur aan iemand knagen. Zelf ben ik namelijk behoorlijk uitgesproken over de koers die ik met de band wil varen. Daar hoeft niet iedereen het steeds mee eens te zijn, maar het veroorzaakt wel lichte wrijvingen, die zich helaas niet laten oplossen. Je kan over zulke kwesties nu eenmaal niet onderhandelen. We zijn per slot van rekening geen normaal bedrijf, waarbinnen je de taken gelijkelijk kunt verdelen.” En zo scheidden zich na liefst vijftien jaar hun wegen, overigens sans rancune. Adieu de Nits, veronderstelde de buitenwacht er meteen achteraan, dit als gevolg van de nogal ongelukkige berichtgeving rond hun ‘afscheidsconcert’ op de Uitmarkt. Want van stoppen was zelfs geen moment sprake geweest.

Het leek hun wel een uitdaging om doodgemoedereerd door te gaan met z’n tweeën - hij, de zanger, gitarist en toetsenist, en zijn maat Rob Kloet, slagwerker extra-ordinair. Niet alleen wilden ze hun nieuwe album opnemen zonder hulp van buitenaf, daarnaast leefde het plan om het ook op het podium als duo te proberen. “Hoe langer je erover nadacht, des te groter de bezwaren om het te doen. En juist daardoor kregen we er steeds meer zin in. Maar gaandeweg ontstond toch de behoefte om er anderen bij te betrekken, waarbij de oude wens weer naar boven kwam om met vrouwen te werken.” Enig zoeken en rondvragen bracht hen op het spoor van toetseniste Laetitia van Krieken en bassiste Arwen Linnemann. Voor de rest werden er nog wat hand- en spandiensten verricht door de Finse ambienttoetsenist Kimmo Kajasto en de Laplandse keelzanger Wimme, die ze van de zomer tegen het lijf waren gelopen op een festival in Helsinki, waar de Nits verleden jaar op speciaal verzoek een eenmalig optreden gaven. Al met al hadden ze de klus dus best zonder derden kunnen klaren, maar ach, wie zouden ze daarmee wat hebben bewezen?

Alankomaat, zo luidt de titel van hun vijftiende reguliere album, hetgeen in het Fins zoveel betekent als ‘Lage Landen’. Een afgeronde verzameling sfeervolle liedjes, zoals gewoonlijk, vertrouwd in het gehoor liggend en tegelijk verre van voorspelbaar dankzij de fantasierijke arrangementen, die getuigen van een verfijnd gevoel voor het instrumentale detail. En toch zitten ze heus niet eindeloos aan een of andere uitvoering te mieren om het naar hun opvatting perfect te krijgen, hoe gekunsteld het resultaat in al zijn speelsheid volgens menigeen ook mag aandoen. “Wel nemen we van elk nummer meestal verschillende versies op, waar we dan op een gegeven moment een keuze uit maken. Hetzelfde geldt voor de stapels banden met ellenlange improvisaties als we bijna vanuit het niets aan een plaat beginnen. Soms levert een hele dag werken niet iets direct bruikbaars op, maar in plaats van dat je het de volgende ochtend gaat proberen te herstellen, moet je de moed opbrengen om het te laten rusten of desnoods zelfs te vernietigen. Die wijze les tijdens de schilderlessen op de kunstacademie heb ik me als muzikant ter harte genomen. Want zo lang je nog afstand kunt nemen van waar je mee bezig bent, bewaar je een zekere onbevangenheid. Verlies je die naïveteit, dan kan je dat zuur opbreken.”

Zoals hij daar straks in een herfstkleurig corduroy jack en met een bijpassende klak op dit etablissement kwam binnenstappen, leek Henk Hofstede (47) rechtstreeks weggelopen uit een theatervoorstelling van de Titaantjes. En alsof geen toeval bestaat, blijkt hij notabene vlakbij het Oosterpark te wonen, waar die aardige jongens van weleer zo tegen het hek geleund hele zomernachten stonden te bomen. Tot in lengte van dagen zullen de Nits waarschijnlijk wel geassocieerd blijven worden met de schrijver van de klassieke novelle, want tenslotte scoorden ze met Nescio hun verreweg grootste hit. Hun eerbetoon aan de meest Hollandse al onzer schrijvers is terug te vinden op het inmiddels monumentale album Omsk, waarmee ze zich vijftien jaar geleden ontpopten als een van de origineelste popgroepen van het Europese continent. Met de komst van Robert-Jan Stips verdwenen de Angelsaksische invloeden immers goeddeels uit hun alsmaar kunstzinnigere muziek, al hebben ze zich nooit zo doelbewust van het stereotypische rockidoom willen afkeren. “Er ontstond meer iets dat ik niet kon herkennen en ik wist ook niet waar het nou eigenlijk vandaan kwam. Ik begreep niet goed wat er allemaal precies gebeurde, maar ik voelde het wél: plotseling werd het persoonlijk.”

Praktisch geheel op eigen kracht lukte het de Amsterdammers om tot ver over de grenzen voet aan de grond te krijgen. Via talloze kleinschalige tournees door Duitsland, Frankrijk, Zwitserland, Oostenrijk, Griekenland en Scandinavië bouwden ze stukje bij beetje een reputatie op, die hen mettertijd tot in Canada en zelfs Japan zou brengen. Anders dan de modale Nederlandse rocker heeft Henk Hofstede overigens net zo min als een van de andere jongens ooit gedroomd van een carrière in Engeland. “Waarom zouden we in vredesnaam in Londen voor een stel geborneerde Britten gaan staan spelen?” Afgezien daarvan voelde hij zich meer aangetrokken tot metropolen als Wenen, Boedapest en Praag. Om nog maar te zwijgen van Helsinki, een onverwacht kleurrijke stad met prachtige wijken in een soort stevige Jugendstil. “Finland sprak vroeger al tot mijn verbeelding, omdat het voor mijn gevoel van alle landen het dichtst bij het eind van de wereld ligt. Zo zal ik niet gauw die eerste reis vergeten toen we hartje winter met de boot vanuit Stockholm door het ijs brekend naar Turku voeren. Daar speelden wie die avond in een kleine club voor een handvol studenten, die plukkend aan hun baardje achter cafétafeltjes interessant naar ons zaten te luisteren.”

Tegenwoordig neemt een tournee door het buitenland in de regel twee tot drie weken in beslag. Lang genoeg om doodop huiswaarts te keren, want een vrije dag tussendoor om bij te slapen kunnen ze zich financieel nauwelijks permitteren. Maar vooropgesteld dat je jezelf niet sloopt door middel van drank of drugs, kan zo’n uitputtingsslag wel degelijk ook zijn vruchten afwerpen. “Je bent in den vreemde helemaal geconcentreerd op de muziek en daarbij word je door die vermoeidheid nog eens extra gevoelig voor alles wat zich terloops aandient.” Zodoende vinden de opgedane indrukken en de gevoerde gesprekken telkens hun neerslag in zijn filmische teksten. Als vanouds verlenen steden, pleinen, monumenten, straten, gebouwen en interieurs dan ook de nodige couleur locale aan Alankomaat, terwijl allerlei eenzaten hun hart luchten tegenover de zwijgzame zanger, die goed en wel weer terug van zijn omzwervingen bezocht wordt door nostalgieloze herinneringen. “Ja, eenzame mensen intrigeren mij. Wat gebeurt er met iemand die om een of andere reden zelden of nooit meer kan deelnemen aan het sociale verkeer? Zelf heb ik een gezin en daarbij zit ik in een band, dus ik ben bijna voortdurend omgeven door mensen. Daarom hou ik ervan om me zo nu en dan op een hotelkamer van alles en iedereen af te zonderen, niet in de laatste plaats omdat het een drijfveer kan zijn om iets te gaan maken. Voor mij is een zaamheid een kostbaar goed.”

Februari loopt nog lang niet op zijn eind, maar het voorjaar schijnt reeds aangebroken. Om tien uur ’s morgens baadt Amsterdam al in een typisch lentezonnetje. Wat een zegen toch, zeg nou zelf, maar zo niet voor Henk Hofstede, die vond het als verwoed landschapsschaatser sowieso al een knap waardeloze winter. Geef hem maar liever het klimaat van Finland, waar je van de krakende vrieskou zo’n helder denkend hoofd krijgt. Daar valt tenminste rond een uur of drie in de middag de schemering en als je dan ergens binnentreedt lijkt het wel alsof je in een schelp kruipt. Tropisch weer deprimeert hem binnen de kortste keren. Wanneer iedereen zo lang mogelijk op het terras of in de tuin wenst te hangen, komt hij bij voorkeur de deur niet uit. Want om met een Duitse dichter uit het grijze verleden te spreken: Nichts ist so schwer zu ertragen als eine Reihe von schöne Tagen.

De zomer vermag het hart nu eenmaal niet te vervullen me droefgeestigheid, de gemoedsstemming die in de verstilde liedjes van de Nits veelal de toon zet. “Eigenlijk vind ik melancholie het allerbelangrijkste in muziek, daar dient alles wat maar enigszins afleidt wat mij betreft voor te wijken.” Nee, anders dan de blues ervaart hij dat gevoel niet per se als bedrukkend, integendeel, hij associeert het eerder me de behaaglijkheid van een ouderwets strenge winter. Hoe merkwaardig dan toch dat er nergens in zijn lyrische teksten beelden opduiken van bevroren meren en besneeuwde bossen of van verlaten autowegen door uitgestrekt witte vlaktes. “Tja, hoe verklaar ik dat? Kennelijk zit ik nog niet in dat seizoen. Ik moet eerst de herfst maar eens zie door te komen. Mijn goede vriend uit Helsinki merkte het na het horen van Alankomaat ook al op: ik laat het dit keer wel héél erg vaak regenen.”