Neil Young - Een oude dinosaurus

Oktober 1982

i.s.m. Bert van de Kamp

Neil Young heeft er in de loop van zijn inmiddels vijftienjarige loopbaan altijd met succes voor gewaakt in welke vorm dan ook geknecht te worden door de muziekindustrie. Lof noch hoon, druk noch vrijheid heeft ooit een remmende werking op zijn artistieke ontwikkeling kunnen uitoefenen. Elk nieuw album verschilt bijna als dag en nacht van de vorige plaat, maar wat ze in meer of mindere mate gemeen hebben is hun ruwe afwerking, hetgeen tekenend mag heten voor de impulsiviteit, intensiteit en vooral intuïtie waarmee hij al zijn ideeën pleegt uit te voeren. Getuige ook de titel Rust Never Sleeps, het meesterwerk waarmee de Canadese Amerikaan de jaren zeventig uitluidde, houdt hij zich voortdurend voor ogen dat stilstand achteruitgang betekent, reden om het werktempo onafgebroken hoog te houden. Dat het publiek, de pers en, niet in de laatste plaats, de industrie hem soms nauwelijks kunnen volgen, deert hem geenszins, integendeel, hij geeft er regelmatig blijk van daar zelfs genoegen in te scheppen. Niet voor niets doet hij op het onlangs verschenen Trans, de opvolger van de snoeiharde rockplaat Re-ac-tor, in eerste instantie een stap terug naar zijn oude vertrouwde stijl, om daarna met behulp van vocoders en synthesizers een totaal onvermoede richting in te slaan.

Voorspelbaarheid is de bijna zevenendertigjarige Young nog steeds geheel en al vreemd, zo bleek ook uit zijn recente Europese tournee. In weerwil van het goeddeels bekende repertoire kwam het publiek keer op keer voor verrassingen te staan. Instrumentatie en atmosfeer wisselden elkaar even vaak af als perfectie en rommeligheid, net zoals dat het geval was met ernst en spot. Kortom, met Young weet men het nooit zeker. Zo stond tot op werkelijk het allerlaatste moment niet vast of het ons toegezegde interview al dan niet doorgang zou vinden. Uiteindelijk zaten we op de middag voor zijn tweede Nederlandse optreden dan toch tegenover hem in de rock ’n’ roll-vreemde ambiance van een luxe suite in het hoofdstedelijke Amstel Hotel. Aangezien het verre verleden als gespreksonderwerp taboe was verklaard, lag de nadruk op zijn recente activiteiten en de filosofie achter zijn muziek. De zuivere interviewtijd telde overigens zestien minuten en ettelijke seconden.

Je nieuwe album zou aanvankelijk Human Highway heten, maar je bent kennelijk van gedachten veranderd.

“Ja, het heet nu Trans. Die titel kwam steeds weer terug. Ik heb inderdaad aan Human Highway gedacht, maar ik voelde dat Trans beter was, betekenisvoller.”

Het is een overgangsalbum?

“Ja.”

Maar er is nog steeds de film Human Highway?

“Klopt.”

Met de oorspronkelijke muziek?

“Er zit wat Trans-muziek in, maar ook muziek van vroeger, countrymuziek van mensen als Hank Williams en Skeeter Davis.”

Wat is het voor een film?

“Een komedie van negentig minuten, een klucht over het nucleaire tijdperk.”

Op Trans werk je met synthesizers, vocoders en computers.

“Ik vind computers erg interessant om mee te werken. Volgens mij is er een overeenkomst tussen de I.C.’s van computers en de menselijke bloedstroom.”

Er zijn anders nogal wat mensen die menen dat computers, moderne machines in hun algemeenheid een gevaar inhouden, dat ze antihumaan zijn.

“Net zoals ze vroeger toen de automobiel kwam zeiden: ‘Neem een paard.’”

Jij ziet die moderne machines als iets goeds?

“Oh, ja. Machines zijn de toekomst. De ziel van de mensheid zal nooit verdwijnen, dus waarom mensen zich daar zorgen om maken, zal ik van mijn leven niet begrijpen. Al die jaren dat de mens nu op deze planeet is, heeft niemand het opbloeien van de ziel kunnen afstoppen, dus waarom machines, die de mens zelf gemaakt heeft, dat wél zou lukken, gaat mijn begrip te boven.”

Moeten we proberen iets van die ziel in de machines te stoppen?

“Als je een computer op de juiste wijze programmeert, als je weet wat je doet en als je daarbij een zekere bezieling bij aan de dag legt, dan zal die machine altijd bezielde produkten opleveren. Je kunt ‘ziel’ niet programmeren, maar alles hangt af van je eigen instelling. De computer weet niet van ophouden, blijft maar naar perfectie zoeken, dus moet de mens op een zeker moment ingrijpen en zeggen: ‘Genoeg is genoeg.’ Ik gebruik zelf een drumcomputer en een bassynthesizer als basis, daaroverheen leg ik andere synthesizergeluiden, zoals de versterkte vocalen op de juiste toonhoogte. Er is niets verkeerds aan perfectie. Perfecte toonhoogte wil niet zeggen dat het dan meteen ook zielloos is. Men associeert ‘ziel’vaak met onvolmaaktheid, maar dat is een denkfout. Het gaat aan mij voorbij waarom dingen steeds ‘niet goed’ moeten zijn om ‘ziel’ te kunnen hebben. Maar wanneer je zo’n apparaat inschakelt en het maar zijn gang laat gaan en iedereen speelt constant hetzelfde motiefje, dan is het plotseling een statement over hetgeen er in de maatschappij gebeurt. Overal ter wereld gaan mensen continu in door digitaal gestuurde liften omhoog en omlaag.”

Toch is het een merkwaardige paradox. Enerzijds belijd je herhaaldelijk je geloof in de eenvoud, de waarde van het landleven, anderzijds nu deze geloofsbelijdenis aan de moderne machinerie.

“Ik heb het gevoel dat mijn akoestische muziek uit de jaren zestig en zeventig eindelijk haar zusje heeft gevonden in mijn computermuziek. Als ik mijn akoestische gitaar en mondharmonica bespeel en daarbij zing, is dat niet wezenlijk anders dan wanneer ik mijn computer programmeer of via mijn synthesizer zing. Ik kan de akkoorden veranderen, ik kan drie noten tegelijk zingen als ik wil, ik kan zelfs in mijn eentje in één keer een compleet achtergrondkoortje zingen. Wat ik ook doe, het is in wezen allemaal hetzelfde, omdat ik het altijd ben. Het is persoonlijk.”

Op Re-ac-tor zong je dat je nooit een operaster zou worden. Maar dat zit er nu misschien wel dik in.

(Lachend:)Ik zit vol verrassingen.”

Klopt het dat je continu nieuw werk schrijft en dat je complete albums op de plank hebt liggen die nooit zijn uitgebracht?

“Ja, ik heb erg veel liedjes die nooit op plaat zijn verschenen. Ze liggen opgeslagen in mijn liedjesbibliotheek, of anders wel in mijn hoofd.”

Wat zijn je criteria bij het al dan niet uitbrengen van materiaal?

Alles wat in die bibliotheek ligt, ligt daar dat omdat ik het beter vond om het niet uit te brengen. Het was niet het juiste moment, wie weet zal het wel nooit het juiste moment zijn. Misschien is die muziek alleen voor mij bestemd en niet voor andere mensen.”

Maar een niet uitgebracht album als Homegrown, sommige liedjes daarvan…

“...zijn later op andere albums verschenen. Klopt. Kijk, we hadden Tonight’s The Night opgenomen en iedereen was erg huiverig om die plaat uit te brengen. Er werd druk op mij uitgeoefend om het niet te doen en dat verstoorde het ritme waarmee ik bezig was. Ik heb toen Homegrown gemaakt, maar daarna alsnog Tonight’s The Night uitgebracht, omdat ik er niet omheen kon. Ik zat thuis naar beide albums te luisteren, draaide ze achter elkaar. Tonight’s The Night had zijn eigen magie, er zat meer leven in, maar het was angstaanjagender dan dat andere album. Je kon het echter niet negeren, dus bracht ik Tonight’s The Night uit. Toen zat ik dus met Homegrown.”

Na een country-achtig album kom je vaak ineens met een harde rockplaat. Hoe komt het dat je zo snel van stemming en stijl verandert?

“Ik weet het niet, werkelijk niet. Het wordt mij zo vaak gevraagd, want men houdt van iets dat ik doe en dan doe ik plotseling iets geheel anders. Misschien is het wel omdat ik niet als John Denver wil worden! Ik doe een countryliedje dat aanslaat, maar dan wil ik er niet nog eens twintig doen. Ik voel het niet voortdurend, ik voel het soms. Het platteland, de grote stad, het zandpad, de snelweg, ze zijn voor mij allemaal gelijk.”

Gisteravond speelde je met veel succes het liedje Hey Hey, My My, waarin de regel voorkomt It’s better to burn out than it is to rust. Die zinsnede is door verschillende popmuzikanten nogal persoonlijk opgevat. John Lennon heeft er zich zelfs behoorlijk over opgewonden.

“John Lennon heeft, geloof ik, niet goed begrepen wat ik bedoelde, anders was hij het waarschijnlijk wel met mij eens geweest. Wat ik bedoel met It’s better to burn out than it is to rust is van toepassing op de rock ’n’ roll, niet op het leven. Wie rock ’n’ roll speelt, wil niet voorzichtig zijn, wil zich geen zorgen maken over zijn overleving. Want dat is de antithese van rock ’n’ roll, dat is waar je ouders zich ongerust over maken, dat is waar mensen die niet naar het concert komen over zitten te denken: ‘Het zou vanavond wel eens laat kunnen worden en ik moet morgen weer vroeg naar mijn werk.’ Ze maken zich zorgen over de dag van morgen. Rock ’n’ roll heeft te maken met het moment, dat wat nu gebeurt. Ware rock ’n’ roll is op z’n best wanneer er de brand in staat, een felle brand, niet een smeulend vuurtje dat tijden door kan gaan. Het brandt korte tijd zeer fel en dan maak je het uit, alleen dan is het echte rock ’n’ roll. Wanneer ik vier jaar lang iedere maand drie weken op tournee zou gaan, zou ik niet degene zijn die ik nu ben. Ik moet wachten en wachten en wachten tot ik niet langer kan wachten. Dan ga ik zo hard mogelijk, tot ik niet langer kan. Dan stop ik om de accu weer op te laden. Ik heb nooit gezegd dat je het twaalf maanden per jaar moet doen, nonstop. Ik hoor niet graag groepen die alleen maar hun oude repertoire staan af te draaien. Wanneer je geen respect hebt voor je eigen muziek, is dat een klap in het gezicht, een belediging voor de bron waar het allemaal vandaan komt. Wanneer je het halfslachtig doet en alleen maar dingen herhaalt, gooi je de deur van je eigen creativiteit dicht.”

En het publiek?

“Het publiek is het publiek. De mensen in de zaal beslissen wat zij zullen doen. Het zijn gescheiden verantwoordelijkheden. Er zit een rand aan het podium.”

Nu het economisch wat slechter gaat, zie je hoe steeds meer jongeren naar popmuziek grijpen voor steun of troost of wat dan ook. Vooral in Engeland met zijn hoge werkloosheid onder jongeren heb je dat heel sterk.

“Dat is heel gezond, rock ’n’ roll is daar ook voor gemaakt. Als je naar mij kijkt, ik ben niet echt rock ’n’ roll meer, ik ben een oude dinosaurus, maar ik herken het vuur van de rock ’n’ roll. Ik zoek nergens anders dan bij het vuur, daar haal ik mijn voedsel. (Lachend:) Dinosaurussen hebben veel voedsel nodig, zoals bekend, daarom zijn er niet veel exemplaren meer van over.”

Je hebt nog steeds I’m A Child op je repertoire staan. De verheerlijking van de onschuld in dat liedje heeft ook veel te maken met het wezen van de rock ’n’ roll, is het niet?

“Ik doe dat liedje aan het begin van de toegift, nadat we die climax gehad hebben, als een soort verklaring, en daarna komt er meteen een computer-age-liedje achteraan. Je krijgt dan een boemerangeffect: eerst gaan de mensen heel ver terug en vervolgens verder dan ze ooit gekomen waren. Je krijgt zo een enorme verbreding van het spectrum.”

Ben je nog altijd de jongen die vijftien jaar geleden dat liedje schreef?

“Als ik het niet ben, dan is het wel die jongen van mij. Velen van ons hebben inmiddels kinderen, in plaats van zelf kinderen te zijn. We zijn nu onze eigen kinderen.”