Lucinda Williams - Southern Comfort

Oktober 2014

Nog zoiets: Nederlandse popmuzikanten willen soms niet eens hun mailadres geven, terwijl je van gekende Amerikaanse artiesten voor een telefonisch interview verrassend vaak gewoon hun privénummer krijgt, en dat nota bene zonder het verzoek, laat staan een verordening er vooral geen misbruik van te maken. Zo hoeven we die zaterdag dan ook niet viersterrenhotel Monaco nabij Union Square in San Francisco te bellen, maar neemt Lucinda Williams aldaar op kamer 624 swipend haar eigen cell phone op.

Het meisje mag dan wel uit het Zuiden verhuizen, het Zuiden blijft in het meisje huizen. Niet alleen heeft ze een southern drawl van New Orleans tot Nashville, daarbij stranden haar veelal onaffe zinnen om de haverklap in ya know dan wel an’ ev’rythang. Het Americana-icoon praat een beetje als een oude hippie, wat ze in haar diepste wezen ook is, getuige haar ongebroken geloof in vrede en revolutie. Ze blijkt allesbehalve in een reflectieve bui, wat niet zo verwonderlijk mag heten voor een notoire uitslaper, want tenslotte is het aan gene zijde van de oceaan pas vroeg in de middag. Bovendien verkeert ze in een lichtelijk triomfantelijke stemming, omdat haar jongste Down Where The Spirit Meets The Bone unaniem is gekwalificieerd als haar muzikaal meest bevredigende album sinds Essence, de begin jaren nul verschenen opvolger van haar absolute meesterwerk Car Wheels On A Gravel Road. “En dat voor iemand van over de zestig.”

Gistermiddag stond Lucinda Williams met haar drietal – gitarist Stuart Mathis, bassist David Sutton en drummer Butch Norton – op het gratis Hardly Strictly Bluegrass Festival in het Golden Gate Park, waar verder acte de présence werd gegeven door onder anderen John Prine, Ryan Adams en Jonathan Wilson, goede kennissen van haar. “Na afloop van mijn optreden klampte een jonge vrouw met een cowboyhoed mij aan. Zij zat ook in de muziek en wilde me laten weten dat ik vanwege mijn moed en volharding een lichtend voorbeeld voor haar was. Die respons krijg ik de laatste tijd wel vaker van muzikantes. Klaarblijkelijk ben ik onderhand een rolmodel, net zoals ik mij vroeger optrok aan oudere singer-songwriters die van geen wijken wilden weten,” vertelt ze niet zonder trots. “Al hoor ik toch nog steeds vooral van wildvreemden hoe ze troost putten uit mijn werk, hoe ze dankzij sommige liedjes van mij de nodige steun vonden om zich door een moeilijke periode heen te slepen. Muziek is kennelijk het doel van mijn leven.”

It’s a long way to the top if you wanna rock ’n’ roll, zong Lucinda Williams een jaar of zes geleden de Australische hardrockers van AC/DC na en weinigen anderen hebben dat recht van zingen. Halverwege de veertig was ze inmiddels toen alweer zestien jaar geleden de nooit meer verwachte doorbraak kwam met Car Wheels On A Gravel Road, pas haar vijfde album in twee decennia tijd. The Making Of A Masterpiece kopte het gezaghebbende tijdschrijft Rolling Stone op het omslag, al zou die instant-klassieker niet eens de Amerikaanse top vijftig halen. Wel bewees de brede erkenning van die met hangen en wurgen tot stand gekomen plaat de commerciële waarde van de categorie Americana, een begrip dat medio jaren negentig werd geïntroduceerd door een Californisch radiostation en een Texaanse zusterzender, op slag van de nieuwe eeuw gevolgd door de oprichting van de belangenorganisatie Americana Music Association.

“Iemand als ik viel vroeger altijd tussen wal en schip: ik klonk niet echt rock en ik klonk niet echt country. In de jaren tachtig kostte het me de grootste moeite een platenfirma te vinden. Zo kwam ik via een lange omweg uiteindelijk terecht bij een punklabel.” Ironisch genoeg leverde dat titelloze derde album in kwestie haar twee grote countryhits op, te weten The Night’s Too Long van Patty Loveless en het zowaar met een Grammy Award onderscheiden Passionate Kisses van Mary Chapin Carpenter. “En moet je horen wat er tegenwoordig doorgaat voor mainstream country. John Ciambotti, mijn vroegere bassist, typeerde het eens treffend als cocaïnevrije jaren zeventig rock. Het is tandeloze popmuziek, zeker vergeleken met het werk uit de jaren zestig van bijvoorbeeld Merle Haggard, Johnny Cash, George Jones en Tammy Wynette. Dat was ronduit hardcore en toch werd het op de radio gedraaid. Natuurlijk wordt er ook vandaag nog steeds country met gevoel voor traditie gemaakt, maar dat gebeurt vooral in het alternatieve circuit, waar zo heel af toe iemand als Jamey Johnson uit weet te breken.”

Als onafhankelijke geest besloot Lucinda Williams na enig gewik en geweeg Down Where The Spirit Meets The Bone in eigen beheer uit te brengen. “Financieel scheelt het een slok op een borrel. Los daarvan had ik bij een gewone platenfirma een dubbelalbum wel kunnen vergeten.” Highway 20 doopte ze het label, vernoemd naar de interstate tussen Texas en South Carolina dwars door Louisiana, Mississippi, Alabama en Georgia. “Aan die route liggen Macon, Jackson en Vicksburg, steden waar ik als kind ben opgegroeid. Die oude snelweg vertegenwoordigt voor mij de Deep South, de regio waar ik ook muzikaal ben geworteld. Ik moet er vaak aan denken, al voel ik er niet echt heimwee bij, in die zin dat ik zou willen terugverhuizen. Dan zou ik toch weer kiezen voor Nashville, want zonder muzikanten en opnamestudio’s in de buurt zou ik vast verkommeren.”

Vrijwel de gehele jaren negentig woonde ze in Nashville, op een steenworp afstand van Emmylou Harris, na zo’n zes jaar lang vanuit Los Angeles te hebben geopereerd. Inmiddels alweer anderhalf decennium terug in de stad der engelen lijkt Lucinda Williams haar habitat definitief te hebben gevonden. Van haar streek van afkomst koestert ze een nostalgisch beeld, zoals eens te meer blijkt uit de hoes van Down Where The Spirit Meets The Bone: diepkleurige interieurfoto’s van zwarte kroegen in de Mississippi Delta, ergens in de jaren tachtig geschoten en ondertussen veelal van de aardbodem verdwenen. “Ze komen uit het boek Juke Joint van Birmey Imes, waar ook de hoesfoto van Car Wheels in staat. Zijn werk spreekt tot mijn verbeelding, het ziet er lekker rauw en vettig uit, net zoals de muziek uit die contreien klinkt. Door dat geluid heb ik me ditmaal ook wel beetje laten inspireren: oude platen van Bobbie Gentry, The Fame Recordings van Dann Penn, Dusty In Memphis van Dusty Springfield en natuurlijk Tony Joe White, niet te vergeten.”

Niet voor niets is The Swamp Fox de speciale gast op Down Where The Spirit Meets The Bone, het elfde studioalbum van Lucinda Williams. Zo’n tien jaar terug vroeg hij haar mee te zingen op The Heroines, waarop verder nog gemengde duetten staan met Emmylou Harris, Jessi Colter, Shelby Lynne en dochter Michelle White. “Wanneer haar vader in L.A. optreedt, gaan we er altijd samen naar toe. Vorig jaar zaten we toevallig in studio en toen hebben we hem na afloop gevraagd of hij niet een paar dagen langer wilde blijven om een paar nummers met ons mee te spelen. Bijna niemand realiseert zich wat voor een fenomenale gitarist hij wel niet is. Helemaal in het zwart gekleed kwam hij binnen, cowboylaarzen aan, zonnebril op, fles rode wijn in de hand. Goed en wel klaar zei hij: ‘En nu snel terug naar Louisiana, vissen.’ Wat een figuur!”

Liefst dertig liedjes nam Lucinda Williams vorig jaar op, verdeeld over twee periodes van zes weken. Twintig kwamen er terecht op Down Where The Spirit Meets The Bone, de rest met Bill Frisell als leidende gitarist vormt haar volgende album. Ian McLagan van de (Small) Faces en Patrick Warren uit de coterie van Joe Henry verzorgen het subtiele toetsenspel, co-producer Greg Leisz, Val McCullum uit de begeleidingsgroep van Jackson Browne en Stuart Mathis uit The Wallflowers het sublieme gitaarwerk. Getuige de speeltijd van ruim honderd minuten blijft men in de veelal midtempo gehouden stukken lekker loom hangen in de groove, met als hoogtepunt een bijna tien minuten durende cover van J.J. Cale’s Magnolia. Daarnaast herbergt het soepel doorlopende geheel nog een handvol onverwacht radiovriendelijke liedjes plus uiteraard de nodige schrijnende ballades. Of om met Lucinda Williams zelf te spreken: “Countrysoul voor het hart, het hoofd en de heupen.”

De plaattitel Down Where The Spirit Meets The Bone is ontleend aan een regel uit het gedicht Compassion van Miller Williams, haar laatstelijk door alzheimer getroffen vader, door haarzelf ooit bestempeld als persoonlijk rolmodel. Diens poëtische oproep tot medeleven verwerkte ze tot een één-op-één liedje als opener voor een losse verzameling nummers rond inlevingsvermogen, gemeenschapszin, zelfbescherming en wroeging, daarbij haar eigen zegeningen en die van anderen tellend. You do not know what wars are going on down there where the spirit meets the bone, gebruikte ze trouwens ook al als motto voor het zeven jaar geleden verschenen West. Dat beklemmende album over verlies, pijn en woede vormt de neerslag van de afloop van een turbulente liefdesrelatie, die praktisch samenviel met de dood van haar geesteszieke en alcoholische moeder.

“De eerste echt ingrijpende gebeurtenis in mijn leven,” noemt ze dat overlijden. “Ik was op tournee toen ze stierf. Ze had me gevraagd om een eenvoudige uitvaart te regelen, maar toen begon haar familie zich er opeens mee te bemoeien en liep het helemaal uit de hand, want er lag geen wilsverklaring. Van een crematie kon geen sprake zijn, zij zou met de nodige pracht en praal worden bijgelegd in het familiegraf. En ik als oudste kind moest mooi voor alles betalen. Fancy Funeral gaat over de regelrechte waanzin om ettelijke maandsalarissen te spenderen aan dergelijke rituelen. Ik raakte zo van streek dat ik me er niet eens toe kon zetten de begrafenis bij te wonen, iets waar ik me tot op de dag vandaag schuldig over voel. En mijn broer heb ik sindsdien nooit meer ontmoet of gesproken. Man, wat was me dat een traumatische affaire.”

West markeert een cesuur in leven en werk van Lucinda Williams. Zo kwam het idee om de artistiek angehauchte producer Hal Willner aan te trekken van haar nieuwe liefde Tom Overby, ditmaal voor de afwisseling eens geen muzikant maar iemand werkzaam achter de schermen van de platenindustrie, vandaar dat hij tevens kan fungeren als haar manager en co-producer. Vijf jaar geleden liet het stel zich voor een volle zaal in Minneapolis na de laatste toegift trouwen, volgens eigen zeggen omdat ze haar geluk wilde delen met haar fans, dit in navolging van countrylegende Hank Williams. “Toen mijn leven eenmaal in rustiger vaarwater was beland, kon ik niet langer schrijven over de klassieke onbeantwoorde liefde met alle dramatische gevolgen vandien. Ik moest andere onderwerpen zien te vinden, maar aanvankelijk wist ik niet zo goed waar te zoeken, omdat ik al die jaren vooral met mezelf in de knoop had gezeten.”

From the cradle to the grave you will always be a slave to the quiet darkness of your memories, zingt Lucinda Williams in Ugly Truth op Blessed, haar vorige album. “Ja, alle kommer en kwel blijven een mens tot in lengte van dagen bij, dus de bron van inspiratie kan eigenlijk nooit opdrogen,” zegt ze meesmuilend. “Sterker zelfs, naarmate je meer levenservaring opbouwt en meer levenswijsheid vergaart, groeit je creativiteit, zoals ik in ieder geval heb mogen ondervinden.” Om nog maar te zwijgen over het harde feit dat een mens met het klimmen der jaren steeds meer verlies te dragen krijgt. Just when we think we had enough, there’s always one more river to cross, heet het op Down Where The Spirit Meets The Bone in Temporary Nature (Of Any Precious Thing). “Toen John Ciambotti een jaar of vier geleden plotsklaps overleed, belde ik mijn vader om mijn verdriet kwijt te kunnen. Op een gegeven moment sprak hij de troostende woorden: ‘De vergankelijkheid van iets waardevols maakt het juist des te waardevoller.’ Die zin heb ik gelijk genoteerd voor later.” Love can never, never live without the pain, the pain of loss, verzekert Lucinda Williams helemaal in het begin van dat verheffende lied doorleefder dan ooit. Want voor wie het nog niet mocht weten: rouw is de achterkant van de liefde.