Jeff Tweedy - In het wild

September 2014

“Een soloplaat uitgevoerd door een duo,” zo bestempelt Jeff Tweedy (47) zijn eerste eigen album, een ouderwets staaltje monnikenwerk met op drums zijn oudste zoon Spencer (18). Wie zijn groep Wilco muzikaal eigenlijk te ver vond gaan, kan zich nu laven aan Sukierae, dat met liefst twintig liedjes en een speelduur van ruim zeventig minuten gerust een mer à boire mag heten. Kurkdroog opgenomen basspel en slagwerk in een ornamentaal te noemen stijl vormen samen met akoestische gitaar de basis van doorgaans niet al te complexe gearrangeerde nummers met gastbijdragen van de als hulpkracht bij R.E.M. gekende Scott McCaughey en de beide zangeressen van de opkomende indiepopband Lucius. De exotisch aandoene plaattitel blijkt ontleend aan de troetelnaam van echtgenote Sue Miller, bij wie gedurende de opnamen van Sukierae een zeldzame vorm van lymfeklierkanker aan het licht trad. De eerste helft van deze feitelijke dubbelelpee herbergt nog ettelijke sonische erupties, snijdende gitaarsolo’s en atmosferische passages, zij het zonder afbreuk te doen aan de popgevoeligheid van de stuk voor stuk melodieuze liedjes. Gaandeweg wordt de toon verstilder, breekbaarder en reflectiever, maar de lyrische, soms meerlagige vocalen in combinatie met de vaak hermetische teksten laten als gewoonlijk nogal wat te raden over. Jeff Tweedy wil zich nu eenmaal liever niet zo gauw laten kennen.

“De tijd was er rijp voor en daarbij had ik er ook nog eens alle tijd voor. Iedereen in Wilco liep al een poos rond met allerlei plannen voor eigen projecten, dus besloten we op een gegeven moment de groep voor dit jaar op non-actief te stellen. Alleen in de herfst geven we alsnog een kleine serie concerten ter viering van ons twintigjarig jubileum. Het verlangen een soloplaat te maken stak bij mij de kop op tijdens het werk aan One True Vine, mijn tweede album met Mavis Staples, dat ik goeddeels in mijn eentje heb ingespeeld. Zoiets had ik nog nooit eerder gedaan, want ik ben nu eenmaal geen Pete Townshend, die in zijn thuisstudio tot in de kleinste details demo’s in elkaar zat te knutselen, om ze vervolgens met The Who geperfectioneerd na te gaan spelen. Arrangeren heb ik altijd gezien als een typisch groepsproces. Het basisprincipe achter Wilco is om gezamenlijk iets te maken dat geen van ons afzonderlijk had kunnen bedenken. Zo geven we nu al tien jaar lang met z’n zessen gestalte aan die eenvoudige liedjes van mij zonder elkaar in de haren te vliegen.”

“Eigenlijk ben ik zonder vooropgezette ideeën begonnen aan Sukierae. Ik zou wel zien welke kant het op ging en waar het uiteindelijk toe zou leiden. Het mocht in ieder geval geen metronomisch in elkaar gestoken geheel worden, waarbij alle onderdelen volgens de regels van de kunst op de enige juiste plek staan. Zelfs de rustigere momenten probeerde ik, tussen aanhalingstekens, wild te laten klinken. Niet voor niets bevat pakweg een kwart van de twintig nummers fragmenten uit iPhone-opnamen, al valt dat er waarschijnlijk niet aan af te horen. Die muzikale schetsjes ontstaan in de regel wanneer ik wat voor mij uit zit te tokkelen op een akoestische gitaar, al zolang ik me kan heugen een dagelijkse bezigheid van mij. Zomaar wat spelen bezorgt me namelijk een aangenaam gevoel en voor je het weet levert het ook nog iets op dat de kiem van een liedje in zich draagt: een motiefje vaak, soms een akkoordenreeks, af en toe zelfs een melodie. Zo’n veelbelovend stukje neem ik dan gelijk op, waarna het weleens jaren kan duren voor ik de nodige inspiratie krijg om er verder mee aan de slag te gaan. Zo heb ik voor Sukierae nog een aanzet gebruikt van een afgestofte cassette uit de beginperiode van Wilco.”

“Aan de tekst van een liedje kom ik doorgaans pas toe nadat ik de zangmelodie heb verzonnen. Wanneer de muziek emotioneel genoeg aanvoelt, begin ik er een soort nepwoorden overheen te neuriëren om te horen hoe het ongeveer klinkt als ik er iets verstaanbaars bij zou zingen. Die abacadraba probeer ik vervolgens vaak te vertalen. Dan draai ik zo’n opname net zo lang af tot ik er op een gegeven moment bestaande woorden in meen te horen. Aan zo’n uitgeschreven tekst blijkt zelden of nooit een touw vast te knopen, maar een doodenkele keer lijkt een halve zinsnede warempel ergens op te slaan. Hoe dan ook ga ik die wartaal stapje voor stapje verfijnen tot er voor mij iets begrijpelijks op papier staat, dat liefst voor iedereen anders nog een en ander te raden over moet laten. Die associatieve werkwijze gebruik ik vooral zo vaak omdat het een handige manier is om als het ware buiten mijzelf te treden, want het schrijfproces mag in geen geval uitdraaien op een al te egocentrische bezigheid. Idealiter geeft het eindresultaat mij het gevoel dat het ergens anders vandaan is gekomen, terwijl ik het natuurlijk gewoon uit mijzelf heb gehaald. Toch zou ik mijn teksten beslist niet autobiografisch willen noemen, al speel ik als zanger ook weer geen rol, zoals een acteur die in de huid van een personage kruipt.”

“Van nature ben ik meer liedjesman dan muzikant. Ik geloof niet dat ik mijzelf ooit iets heb leren spelen dat niet in dienst stond van een nummer. Als ik niet wou uitvissen waarom iets bij een ander werkte, dan wilde ik wel uitvinden hoe ik het zelf kon laten werken. Hetzelfde geldt eigenlijk voor optreden. Door het maar vaak genoeg te doen, ben ik er behoorlijk goed in geworden, al zeg ik het zelf, en het gaat me allengs steeds beter af. Eerlijk gezegd was ik er al in een vrij vroeg stadium van overtuigd dat ik het wel zou weten te redden in de muziekwereld. Niet dat ik mezelf nou zo getalenteerd waande dat ik dacht flink te gaan verdienen, maar juist omdat ik van weinig geld makkelijk bleek te kunnen rondkomen. In de begintijd van Uncle Tupelo huurden we met z’n drieën een appartement voor tachtig dollar per maand, dus als ik me een beetje realistisch opstelde, kon ik best voor onbepaalde tijd van de muziek blijven leven. En als je niet zo nodig rijk en beroemd hoeft te worden, durf je ook meer artistieke risico’s te nemen, want je hebt toch niet veel te verliezen.”

“We mogen ons in de handen knijpen dat de waardering voor Wilco toenam naarmate we onze grenzen verder verlegden. Overigens hadden we best nog verder kunnen doorgroeien als dat niet ten koste van onze gezinslevens zou zijn gegaan. Niet voor niets hebben we het gemiddelde aantal optredens per jaar geleidelijk teruggebracht tot zestig à zeventig, waar we vroeger ruim boven de honderd uitkwamen. Toch waren we ook toen hooguit drie weken op rij van huis. Onze meest uitgebreide tournee ooit duurde zo’n anderhalve maand, geloof ik. Vanaf dat moment moest ik er al helemaal niet aan denken om een half jaar lang de wereld over te trekken, zoals sommige megabands indertijd deden. Desalniettemin is touren voor mij een primaire levensbehoefte, maar anders dan de buitenwacht vermoedt gaat dat niet gepaard met een drastisch andere levensstijl dan in mijn alledaagse bestaan. Wat niet wegneemt dat ik tot ver na mijn dertigste een overjarige adolescent was. Spencer is zo veel zelfbewuster, verantwoordelijker en levenswijzer dan ik op mijn achttiende. Hij loopt rond met een soort meerjarenplan, terwijl ik nooit zo heb stilgestaan bij waar het mij naar toe moest. Ik heb me domweg laten dicteren door de onweerstaanbare drang om muziek te maken, om niet te zeggen dat ik mij er door een mysterieuze kracht toe gedwongen voel. Als het woord zich niet onwillekeurig liet associëren met uitverkorene, zou ik best durven spreken van een roeping.”

“Muziek bezit een helende kracht, zo heb ik eerder dit jaar mogen ervaren. Spencer en ik zaten middenin de opnamen van Sukierae toen de ziekte van mijn vrouw aan het licht kwam. Net als bij iedereen in een dergelijke situatie stopte op dat moment ook voor ons de wereld abrupt met draaien. De eerste weken kon die hele plaat me opeens niets meer schelen. Op een minder ondraaglijke dag besloot ik dat ik moest proberen de draad weer op te pakken. Anders dan verwacht lukte het me vrij makkelijk de nodige concentratie op te brengen, maar zo mogelijk nog verrassender bleek het net zo goed een welkome afleiding voor de rest van het gezin. Vader werkt met hulp van zijn zoon in de studio aan een nieuwe plaat en iedere ochtend bij het ontbijt laten ze horen wat ze de voorafgaande dag hebben gedaan. Een paar maanden later staat hun album definitief gepland voor de herfst en tegen die tijd hebben ze inmiddels een eerste reeks optredens met hun band achter de rug. Zo gebeurde er tussen alle ziekenhuisbezoeken door tenminste ook nog iets normaals, waardoor het leek alsof het gewone leven zijn loop had hernomen. Wat ik allang vermoedde, weet ik nu absoluut zeker: muziek is de grootste vertroosting die de mensheid kent. Een boute bewering, dat besef ik terdege, maar ik zie werkelijk niet wie daar nou wat dan ook tegenin zou kunnen brengen.”