Isobel Campbell & Mark Lanegan - Paar apart

Maart 2011

Sommige platen krijgen je niet gelijk te pakken, maar laten je ook niet meteen gaan. Ze belanden op de stapel ‘nog een paar keer goed naar luisteren’ en blijven daar na verloop van maanden bovenaan liggen. Haast ongemerkt ben je in de ban geraakt, al weet je meestal niet eens waarom eigenlijk. Zo ging het laatst ook met Hawk, het derde album van het onwaarschijnlijke duo Isobel Campbell & Mark Lanegan.

Hun optreden kun je bezwaarlijk spannend noemen. Zij staat als een muurbloempje in het flauwe licht van een schijnwerper wat voor zich uit te kwelen en strijkt af toe een stukje op de cello mee, hij is een beer van een vent die zich als een overvaller in de schaduw ophoudt en zich beperkt tot een soort van bromzingen. Het tempo ligt meestal te laag en van enige dynamiek is zelden of nooit sprake, laat staan dat het terughoudend spelende combo ooit naar een climax lijkt toe te werken. Het publiek wordt praktisch genegeerd: welgeteld twee zuinige bedankjes op het eind kunnen er vanaf en alleen de laatste toegift, een cover van Hank Williams met zowaar een greintje gusto, krijgt een aankondiging van anderhalve zin. Het is werkelijk de dood in de pot en toch blijf je de volle anderhalf uur bijna gebiologeerd staan luisteren: gebeurt er nog wat of niet? Werkelijk alles in deze verstilde muziek lijkt te sluimeren.

Toegegeven, vergeleken met Ballad Of The Broken Seas uit 2006, genomineerd voor de prestigieuze Britse Mercury Prize, en de twee jaar later verschenen opvolger Sunday At Devil Dirt vertoont het inmiddels acht maanden oude Hawk opmerkelijke tekenen van muzikaal leven. Tegelijkertijd laat zij zich tijdens de eerste helft amper horen, terwijl hij tot tweemaal toe de microfoon doorgeeft aan het gesjeesde wonderkind Willy Mason. Wat je noemt een paar apart, die Isobel Campbell & Mark Lanegan. “En toch passen we wonderwel bij elkaar,” aldus de Schotse, die er voor haar 34 jaar nog onwaarschijnlijk meisjesachtig uitziet. Haar twaalf jaar oudere zangpartner uit Amerika loopt ondertussen met een mobieltje aan zijn oor achter door de gang te ijsberen.

Sinds kort wonen ze trouwens in dezelfde buurt, Los Feliz, aan de rand van Hollywood. “Mark zit er inmiddels bijna veertien jaar, ik pas sinds de herfst, nadat ik ruim anderhalf jaar in Tucson heb gebivakkeerd. Amerika past beter bij mij dan Schotland, heb ik ondervonden. Ze zijn daar zoveel positiever en opener dan bij ons. En ze hebben er veel beter weer. Ik haat regen, net als Mark, vandaar dat hij indertijd uit Seattle is vertrokken. Tot nu toe heb ik geen heimwee naar Glasgow. Ik zou niet weten wat ik moest missen.”

Kort voor de feestdagen in 2008 kwam Campbell terug van een tournee om een paar weken later alweer af te reizen naar Tucson, Arizona. “Mijn goede vriend Howe Gelb van Giant Sand woont daar, zodoende. Zijn manager en ik konden het gelijk goed met elkaar vinden. Zij nam mij mee op sleeptouw, allerlei leuke dingen doen, waardoor ik enorm opkikkerde. Want thuis zat ik opgescheept met een heleboel drama, ik wist gewoon niet waar ik het moest zoeken. Ik vertrok voor een vakantie van veertien dagen en ben nooit meer teruggekeerd. Typisch iets voor mij.”

Ergens in het woestijngebied tussen Tucson en de Mexicaanse grens begon Campbell de recente afloop van een traumatische liefdesverhouding van zich af te schrijven. Titels als To Hell & Back Again en You Won’t Let Me Down Again liegen er bepaald niet om, net zo min als de beginzinnen van Time Of The Season: Christmas Eve the lights went out. That don’t really help the situation. She grabbed his coat and kicked him out. Some angel had been praying for salvation.

Al met al zo’n tweeëeneenhalf jaar kostte het maken van Hawk, dat werd opgenomen met een stoet aan muzikanten in liefst zes studio’s verspreid over Californië, Texas, Louisiana, Schotland en Denemarken. “Ik werk nu eenmaal het liefst af en aan. Als je er binnen een paar weken een album op wil knallen, moeten er teveel dingen halsoverkop gebeuren. Ik mag juist graag wikken en wegen,” vertelt Campbell op even zachte als besliste toon. “Ik hou van schrijven, arrangeren en produceren. Zelf zingen hoeft voor mij niet zo nodig. Het liefst zou ik me op de achtergrond houden.”

*******

Voor Isobel Campbell begon het allemaal halverwege de jaren negentig als celliste in Belle & Sebastian, een kamerpopensemble uit Glasgow rond haar toenmalige vriendje Stuart Murdoch. Voor zijn eindexamenproject maakten ze in een week tijd een album, dat aanvankelijk in eigen beheer op vinyl werd uitgebracht in een oplage van duizend stuks, maar binnen de kortste keren in Engeland een hype genereerde. “Mijn moeder had de godganse dag die plaat opstaan. Met mijn negentien jaar woonde ik toen nog thuis. Ik heb haar werkelijk moeten smeken om er alleen maar naar te luisteren als ik de deur uit was.”

Op hun standaardplaat The Boy With The Arab Strap uit 1998 mocht Campbell voor het eerst een eigen liedje fluisterzingen, Is It Wicked Not To Care?, dat de opmaat vormde tot het soloproject The Gentle Waves, waarvan in korte tijd twee orkestrale albums verschenen, The Green Fields Of Foreverland… en Swansong For You. Het werk aan een  opvolger, die uiteindelijk onder eigen naam met als titel Amorino zou verschijnen, wilde niet vlotten, wat haar dusdanig frustreerde dat ze het op een kwade dag voor gezien hield bij Belle & Sebastian. “Een collectief van acht individuen geeft ook altijd zo’n hoop gedoe en opeens trok ik het gewoon niet meer.”

Campbell noemt 2002 een regelrecht rampjaar. Zo was ze danig in de war geraakt door de nogal heftig verlopen scheiding van haar ouders, terwijl haar abrupte vertrek uit Belle & Sebastian midden in een Amerikaanse tournee voor de nodige onzekerheid zorgde. “Niets liep meer soepel in mijn leven. Ik ben in therapie moeten gaan om uit te vogelen wie ik nou eigenlijk was.” Zakelijke beslommeringen bleven haar plagen en spelen in een freejazzcombo spekte de beurs evenmin. “Eeuwig zonde dat een mens niet zonder geld kan,” verzucht ze. “Geld verstoort alles in het leven.”

Inmiddels werkte Campbell aan een reeks nieuwe liedjes, waarbij ze in haar hoofd een diepe tweede stem hoorde. “Niet per se een man, het kon ook net zo goed Nico wezen.” Een vriend tipte haar Mark Lanegan, de gewezen zanger van grungerockers avant la lettre Screaming Trees en maker van aardedonkere soloplaten als het meeslepende Bubblegum uit 2004, dat overigens een prachtig duet met PJ Harvey herbergt. “Op goed geluk stuurde ik hem wat dingetjes,” vertelt Campell. “Waarna het een eeuwigheid duurde voor hij reageerde, want zijn verslavingen zaten hem indertijd danig in de weg. Eenmaal clean deed hij met Queens Of The Stone Age en later zijn eigen band diverse keren Glasgow aan. Zo raakten we bevriend en op een goede dag zei hij: laten we samen een plaat maken. Dat was precies wat  ik nodig had: iemand die mij een duwtje in de rug gaf.”

Het onwaarschijnlijke duo geldt wel als de omgekeerd evenredige versie van Nancy Sinatra & Lee Hazlewood: Campbell draagt zorg voor het repertoire, de instrumentatie en de totale productie, waarbij ze Lanegan pas helemaal op het laatst laat opdraven. “Voor Hawk wou Mark twee liedjes niet inzingen, omdat ze hem te country waren. Achteraf ben ik daar best blij om, want Willy Mason vertolkt ze werkelijk prachtig,” vertelt ze op nuchtere toon. “Dat soort toevalligheden speelt best een belangrijke rol in leven. Ik volg mijn hart eerder dan mijn verstand. Niet voor niets kan ik het wat en waarom van mijn muziek zo slecht uitleggen. Waar het woord ophoudt, neemt het gevoel het over. Vanaf een bepaald punt moet je alleen nog maar willen ervaren.”