Hallo Venray - Gaan als de brandweer

Augustus 1995

Bij Henk Koorn in de woonkamer hangen aan de wand twee museumstukken. Rechts boven de schouw prijkt zijn eerste elektrische gitaar, een replica van het klassieke Telecaster-model, waarvoor hij indertijd nog geen driehonderd gulden hoefde neer te tellen. Aan de andere kant zijn allereerste gitaar ooit, een Stella Harmony, zo’n akoestische rammelkast, meer dan een kwart eeuw geleden in een Amerikaanse supermarkt gekocht voor minder dan dertig dollar, inclusief snaren.

Boven de eenvoudige geluidsinstallatie in de hoek naast het raam, dat uitziet op een ouderwetse middenstandersstraat in het knusse centrum van Delft, bieden een paar rekjes plaats aan een bescheiden platencollectie. Wat er aan recente titels tussen staat, blijkt voornamelijk van Nederlandse makelij, geïnteresseerd als hij is in het werk van collega’s met wie hij zich min of meer verwant voelt. “Ik ben niet keihard bezig met de muziek van nu,” beaamt Koorn. “Die oude dingen blijven voor mij toch hun waarde houden en daar heb ik blijkbaar genoeg aan.” Bob Dylan, Neil Young, Creedence Clearwater Revival en The Beach Boys noemt hij voor de vuist weg op als favorieten. “Eigenlijk de mensen die ik in Amerika veel hoorde.”

Zijn kinderjaren bracht hij goeddeels door op Long Island, later verhuisde het gezin naar West Covina, een voorstad van Los Angeles. “Die tijd staat mij als bijzonder prettig bij. In mijn herinnering heb ik daar het hele jaar door in korte broek rondgelopen.” Iets van dat jeugdsentiment klinkt door in The Beach, de eerste single van Merry-Go-Round, het nieuwe album van zijn groep Hallo Venray. In dat Beatlesque nummer bezingt Koorn, de dertig inmiddels gepasseerd, een middag op wat niet anders dan een Californisch strand kan wezen. Peuzelend aan een kleverige marshmallow begluurt de ik-persoon een blondine met een smeltend ijsje op wie hij heimelijk verliefd is. Hij piekert er echter niet over om haar aan te spreken, want als hij het al zou durven, liet ze hem ongetwijfeld een blauwtje lopen. Liever zoekt hij een plekje in de schaduw op.

De liedjes van Koorn worden veelal bevolkt door aandoenlijke schlemielen. Van die geboren verliezers die geen houvast in het leven hebben en steevast overal naast grijpen. Sommigen dromen ervan om ooit op de planken te staan en op Merry-Go-Round blijkt dat een enkeling warempel nog gelukt ook. Prompt wordt hij aangeklampt door allerlei radeloze zielepoten, alsof een zanger meer te bieden zou hebben dan zo nu en dan een lach en een traan. “Als je een podium opklimt, roep je als het ware: luister naar mij, ik heb iets te vertellen en ik moet het kwijt,” zegt Koorn. “Maar tegelijkertijd gaat er door je heen: wie ben ik om te beweren dat ik iets te vertellen heb. Ik weet niet eens echt wat ik te vertellen heb en ik probeer er niet achter te komen ook. Het doet er voor mij niet toe: ik wil gewoon op dat podium.”

*******

Het kleinste kamertje ten huize van Toon Moerland in de Haagse binnenstad is van boven tot onderen volgeplakt met affiches, pasjes, knipsels, foto’s en andere Hallo Venray-memorabilia. Naast het faxapparaat liggen de eerste lovende recensies van Merry-Go-Round plus een lijst met alle concerten voor de komende maanden. De gitarist prijst zich gelukkig nu hij na een windstille periode binnenkort weer ieder weekeinde zal kunnen spelen. Niet dat hij zich als huisman hoeft te vervelen, maar hij is tenslotte primair muzikant. “Er gaat voor mij niets boven optreden. En dan na afloop met de jongens in de kleedkamer een pilsje drinken en wat met fans praten, ja, dat vind ik toch een van de gezelligste dingen die ik ken.”

Pas wanneer Hallo Venray op volle toeren draait, voelt Moerland zich een compleet mens. Dan leeft hij helemaal op en loopt hij zelfs door de week met het hoofd in de wolken. Buiten de zaal en de oefenruimte zal hij namelijk niet zo gauw een instrument ter hand nemen, al doen de drie blinkend gepoetste gitaren aan de wand boven de kinderbox anders vermoeden. “Het maakt geen reet uit of ik mijn techniek nog verder verbeter. Want wat ik in mijn hoofd hoor, dat krijg ik uit mijn vingers. Ik ben niet zo iemand die een hoop noten per seconde wil pakken, mij gaat het eerder om de intensiteit.”

Vroeger kon het voor Moerland op het podium allemaal niet wild en heftig genoeg. “Buigen als een knipmes en gaan als de brandweer,” luidde zijn motto. Die inzet vond hij acht jaar geleden tijdens een sessie in De Eland in Delft terug bij Henk Koorn, vandaar dat hij gehoor gaf aan diens verzoek om bij Hallo Venray te komen spelen. “Hun muziek sprak me niet zo aan, maar ze waren toch al van plan om een andere weg in te slaan. Ze wilden meer de kant op van de Swans en de Butthole Surfers en daar zag ik als fan van T.C. Matic wel iets in.” Na een avantgardistische periode ontpopte het viertal, dat naast Koorn en Moerland bestaat uit bassist Peter Konings en drummer Dim Veldhuisen, zich als een min of meer conventionele rockgroep. "Neil Young meets The Velvet Underground meets The Beatles," schreef een recensent over The More I Laugh, The Hornier Due Gets!, het album waarmee Hallo Venray in 1992 in een klap doordrong tot de subtop.

Van de kakofonische rock uit de begindagen, zoals die is vastgelegd op de rudimentaire platen You Don’t Hit A Guy With Glasses On en King, valt tegenwoordig alleen in de zaal bij vlagen nog iets terug te horen. “Live vind ik het prachtig om flink tekeer te gaan, maar op de plaat werkt het een stuk minder,” aldus Moerland. “Wil ik thuis van muziek genieten, dan moet ik mooie liedjes horen, daar komt het gewoon op neer.” Met A Million Planes To Fly schoten ze echter iets te ver door, al beseften ze dat eerst achteraf. Eigenlijk hebben ze zich laten overrompelen door die Engelse producer, zo’n doorgewinterde professional, die hen met het nodige aplomb vertelde hoe ze het volgens hem het beste konden aanpakken. “We vertrouwden erop dat het wel goed zou zijn wat hij bedoelde, dus gaven we hem in sommige gevallen het voordeel van de twijfel. Dat echte stapelen, het stuk voor stuk inspelen van alle partijen, bleek ons trouwens helemaal niet te liggen. Op zo’n manier kunnen we niet lekker met de muziek omspringen.”

De nieuwe plaat stond er in koud negen dagen op. Net zoals Henk Jonkers, de ex-drummer van The Fatal Flowers, deed gedurende de opnamen van The More I Laugh, The Hornier Due Gets!, stimuleerde producer Rob van Donselaar hen in de studio tot ‘vrijere dingen’, waardoor ze op Merry-Go-Round andermaal boven zichzelf uitstegen. “Alles valt nu op zijn plaats,” concludeert Moerland tevreden. Het houterige is er zo langzamerhand praktisch af, technisch kunnen ze inmiddels allerlei stijlen aan, het samenspel laat niets meer te wensen over en de muziek houdt perfect het midden tussen melodieus en avontuurlijk. Hetgeen meteen verklaart waarom de verkoop van Merry-Go-Round na de eerste maand gestaag doorloopt: het album is kennelijk in goede aarde gevallen bij de harde kern en dat spreekt zich rond.

“Als het niet echt leeft onder mensen, blijf je op een bepaald punt steken,” weet Moerland. “Zonder mond-tot-mond reclame kun je het wel schudden.” Want van de Nederlandse radio hoeft Hallo Venray niet veel steun te verwachten. De single The Beach haalde zelfs niet eens de tipparade, terwijl ze naar zijn bescheiden mening toch best en hitje zouden verdienen. Optreden in het buitenland, zoals Bettie Serveert en de Urban Dance Squad, daar zit hij eigenlijk ook op te wachten. “Ik ben absoluut niet ontevreden met hoe het nu gaat, alleen: we moeten vooruit. Als er geen schot zit in je carrière, verlies je op den duur je moreel. Maar gelukkig lijkt het einde voorlopig nog niet in zicht.”

*******

“Bij elke plaat krijg ik het gevoel dat het mijn laatste zal zijn,” zegt Henk Koorn met een stalen gezicht. Iedere keer opnieuw verbaas ik me erover als er dan toch weer iets nieuws blijkt uit te komen.” Nu kent hij sowieso al weinig inspiratie. Dat hij Drunk Again, een van de hoogtepunten op Merry-Go-Round, na een avond flink doorzakken zomaar uit zijn mouw schudde, is de uitzondering die de regel bevestigt. Normaal gesproken moet hij er speciaal voor gaan zitten, al hoeft hij daar geen enkele zelfdiscipline voor op te brengen. “Ik vind schrijven op zich geen onaardige bezigheid.”

Valt er toevallig een gat in de dag, bijvoorbeeld wanneer vriendin en dochtertje de deur uit zijn, dan mag Koorn graag pen en papier pakken om wat in het wilde weg te gaan pennen. Bij het nalezen stuit hij dan meestal wel op een goede zin, waardoor hij op een onderwerp komt en al doende wordt het vanzelf steeds gerichter. Ligt de tekst er eenmaal, dan neemt hij zijn gitaar en verzint hij er de muziek bij. Vervolgens probeert hij het liedje uit op de piano om te kijken of het lekker loopt. Als een nummer niet logisch klinkt, steekt het namelijk te ingewikkeld in elkaar en raakt hij op de bühne gegarandeerd in de problemen. “Gitaar spelen moet iets zijn wat ik gewoon doe, net zoals ademhalen, anders kan ik me bij het zingen niet door de emotie laten meeslepen.”

In het dagelijkse leven wekt Koorn een verlegen, om niet te zeggen eenzelvige indruk. Zo gauw hij echter voor een publiek staat, verdwijnt alle schroom gelijk sneeuw voor de zon. Dan gaat hij, zeker op het heetst van de avond, als een dwaas tekeer en wil hij zich in een dolle bui voor de toegift wel eens verkleden als stewardess. Ooit begon hij als cabaretier en wie weet zal hij ook zo eindigen. Maar de dag dat Hallo Venray besluit om ermee te stoppen, houdt hij zijn artistieke carrière tot nader order voor gezien. “Ik ga nog liever houtjes hakken dan dat ik meteen een nieuwe band begin.” Misschien neemt hij dan wel een normale baan, want functioneren in de maatschappij, dat vindt hij ook een hele kunst. Ondertussen blijft hij natuurlijk spelen, is het niet in kroegjes dan toch in ieder geval binnenskamers. Het bloed kruipt nu eenmaal waar het niet gaan kan.

De totale overgave, daar draait het voor Koorn bij een optreden allemaal om. Enkel en alleen communiceren met de muziek en de rest van de wereld vergeten. Jezelf als het ware inkapselen in het geluid dat uit die muur van versterkers blaast, waardoor je je onaantastbaar gaat wanen. “Nergens voel ik mij zo veilig als op het podium. Daar krijg ik het idee dat mij niets meer kan gebeuren. En als je niets meer kan gebeuren, ben je helemaal vrij, dan leef je op je toppen.”