Eels - Altijd ontevreden blijven

Maart 2006

Altijd in voor een relativerende noot, die gast van Eels. Zoals die ene keer, nu inmiddels pakweg zeven jaar terug, toen er na de laatste toon van alweer zo’n ongemeen somber liedje plotseling een bordje boven zijn hoofd oplichtte met de regieaanwijzing: ‘Applaus’. Of hoe hij tijdens de daaropvolgende tournee, koud een jaar later, aan de arm van een roadie als blinde het podium op kwam schuifelen en zich na afloop van het optreden weer terug naar de kleedkamer liet leiden. En meest recentelijk, de afgelopen lente, zoals hij op z’n paasbest  compleet met wandelstok als een ware gentleman over de bühne paradeerde om tussen de bedrijven door aan een fikse sigaar indrukwekkende rookwolken te ontlokken.

Dat laatste beeld is nu nog eens fraai terug te zien op de onlangs verschenen dvd Eels With Strings: Live At Town Hall, waarvan trouwens ook een ingekorte audioversie bestaat, die zo mogelijk nog overtuigender bewijst dat deze kamerpopmuziek daadwerkelijk even geweldig klinkt als de herinnering wilde doen geloven. Maar eigenlijk hebben alle concerten van de groep rond Mark Oliver Everett tot nu toe een blijvende indruk gemaakt, niet in de laatste plaats omdat de muziek per tournee radicaal wordt omgegooid.

“Mijzelf neem ik niet al te serieus, maar mijn werk des te meer,” verklaart ‘de man genaamd E’ aan de telefoon vanuit Californië, terwijl zijn hond Bobby jr. zich af en toe op de achtergrond laat horen. “Ik wil de mensen waar geven voor hun geld. Zo vind ik het zelf volstrekt niet interessant als iemand op het podium zo goed mogelijk zijn laatste album probeert te reproduceren. Ik wil liever iets unieks te horen krijgen. In mijn visie zijn een plaat en een concert dan ook twee geheel verschillende artistieke inspanningen. Overigens was ik vorig jaar helemaal niet van plan om op tournee te gaan. Tot ik op een mooie avond in mijn achtertuin van een lekkere sigaar zat te genieten en gefascineerd toekeek hoe de rookpluimpjes zich in het donker oplosten. Onwillekeurig begon ik te mijmeren over een soort concert waar ik een sigaar kon opsteken. Plotseling zag ik mezelf in dat keurige pak en met die wandelstok in de hand voor mijn geestesoog verschijnen, achter mij zat iemand zingende zaag te spelen en de plek van de drummer was ingenomen door een damesstrijkkwartet. Die fantasie vond ik te mooi om niet uit te voeren.”

Van de zomer zal Eels, ditmaal als een rocktrio onder het motto ‘no strings attached’, opnieuw de oversteek maken voor een rondje openluchtfestivals. Mark Everett lijkt kennelijk geen genoeg te kunnen krijgen van het toeren, want voor het geld hoeft hij het beslist niet te doen. “Bij mij is het eerder een kwestie van lose the money and run dan van take the money and run,” stelt hij op de hem kenmerkende sarcastische toon vast. “Afgezien daarvan heeft het wel wat, dat van stad naar stad trekken. Om een of andere reden hou ik er van om constant in beweging te zijn, terwijl ik er aanvankelijk echt een hekel aan had. Als beginnende popgroep moet je het dan ook met een minimum aan comfort stellen. Je wordt de baan opgestuurd in een te kleine bus, waardoor je onderweg niet fatsoenlijk kunt slapen, zodat je binnen de kortste keren oververmoeid raakt. Gelukkig promoveerden we al vrij snel naar de luxe touringcar, die ik nu zelfs prefereer boven het vliegtuig. Je slaat zogezegd twee vliegen in één klap: je slaapt en je rijdt, dus als je wakker wordt, ben je idealiter gesproken op de plaats van bestemming gearriveerd.”

In tegenstelling tot tal van Amerikaanse popgroepen heeft Eels nooit zwaar hoeven afzien. Uit geldnood zo vaak mogelijk in woonkamers bij wildvreemden thuis overnachten, is Everett gelukkig bespaard gebleven, want zijn eerste echte tournee voerde hem, toen nog als solo-artiest onder de naam E, begin jaren negentig samen met Tori Amos door de Verenigde Staten. “Ik ben wat je noemt een huismus, dus ik heb erg moeten wennen aan het logeren in hotels. Als ik ’s nachts naar de wc moest, kon ik niet halfslaperig automatisch naar de badkamer lopen. En wilde ik iets eten, dan kon ik niet gauw even de keuken in. Alles wat je thuis als vanzelfsprekend beschouwt valt opeens weg. Aan de andere kant wordt er op tournee van alles en nog wat voor je geregeld. Je kunt een beroep doen op allerlei mensen, wier prioriteit het is jou de dag door te helpen. Met het echte leven heeft het allemaal bitter weinig te maken, wat waarschijnlijk juist de reden is waarom het bestaan als rondtrekkend artiest tot de verbeelding van zo ontzettend veel mensen spreekt – mijzelf niet uitgezonderd.”

Als tiener heeft de inmiddels 43-jarige Everett er naar eigen zeggen nooit van gedroomd om met een popgroep de wereld over te reizen. Zo wilde hij vroeger ook niet het liefst van alles muzikant worden, hij was het eigenlijk al voordat hij er erg in had. “Ik begon op mijn zesde met drummen en zo belandde ik al op vrij jonge leeftijd in bandjes van oudere kinderen. Toen ik op de middelbare school zat, was het in Virginia een en al southern rock wat de klok sloeg, dus dat soort bluesachtige muziek heb ik vroeger veel gespeeld.” Halverwege de jaren tachtig vestigde Everett zich op goed geluk in Los Angeles, waar hij met allerlei geestdodende baantjes in zijn onderhoud voorzag. Na het werk trok hij zich terug in zijn appartementje boven een garage om zo goed en zo kwaad als dat ging met een tweedehands viersporen cassetterecorder ontelbare liedjes op te nemen. “Het heeft me flink wat tijd gekost om mijn eigen stijl te vinden. Uiteindelijk lukte het me om iets te maken wat er wel mee door kon. Door de jaren heen heb ik er trouwens vrede mee gevonden dat het nooit zo mooi wordt als je het je had voorgesteld. Als het eenmaal een concreet ding is, valt zelfs het meest geslaagde liedje je ergens toch tegen. En zo hoort het eigenlijk ook, want je moet voortdurend het gevoel blijven houden dat je beter kunt. Mijn motto luidt derhalve: altijd ontevreden zijn.”

Met Eels With Strings: Live At Town Hall maakt Mark Everett de tussenbalans op van zijn oeuvre, dat bol staat van de trauma’s, neuroses en frustraties. Onverbloemd bezingt hij, wat de Belgen zo mooi noemen, de pijn van het zijn, maar dankzij de beurtelings onderkoelde, ironische en relativerende toon wordt het nergens pathetisch, larmoyant of beschamend. Hello Cruel World, luidde niet voor niets de titel van het beginliedje op zijn solodebuut, dat samen met de opvolger de opmaat vormde tot het eigengereidere werk onder de naam Eels. Tien jaar geleden alweer verscheen de superieure knutselplaat Beautiful Freak, vrijwel gelijktijdig met het opmerkelijk aanverwante Odelay, al durfde duivelskunstenaar Beck het toen nog absoluut niet aan zich autobio te graven. Everett op zijn beurt hield het met het postmodernisme al gauw voor gezien om definitief te kiezen voor een uitgekristalliseerde stijl. “Ik probeer zo onpretentieus mogelijk te klinken. Al het vet snij ik er rigoureus af,” zegt hij gedecideerd. “Vooral als je persoonlijke teksten schrijft, begeef je je op glad ijs – voor je het weet ga je onderuit. Vandaar dat er geen woord teveel in mag staan. Het is een riskante zaak om je hart uit te storten, het wordt zo gauw een gênante vertoning. Ik voel me er zelf dan ook niet echt gemakkelijk bij, moet ik eerlijk toegeven, maar het bloed kruipt nu eenmaal waar het niet gaan kan.”

Voor Everett geldt het maken van muziek als een vorm van psychotherapie. Zo verwerkte hij de zelfmoord van zijn zus en het overlijden van zijn moeder op het aangrijpende Electro-Shock Blues, drie oerdegelijke albums later gevolgd door het cathartische Blinking Lights And Other Revelations. Waarom dat magnifieke dubbelalbum bijna geen enkel jaarlijstje wist te halen, laat zich met geen mogelijkheid verklaren, want tenslotte betreft het niets minder dan een magnum opus. “Het was me nogal een ambitieus project,” beaamt Everett. “Uitgebreider, veelomvattender en dus stukken ingewikkelder dan Electro-Shock Blues, dat zich in feite beperkte tot het verslag van een rouwproces. Met Blinking Lights wilde ik iets over het leven in bredere zin vertellen: waar ik zoal doorheen ben moeten gaan en wat ik er allemaal van heb opgestoken. Inmiddels heb ik me met mijn bestaan verzoend. Natuurlijk, zonder de muziek was ik nergens geweest. Het is eigenlijk een wonder hoe ver ik het heb weten te schoppen, hoewel ik er historisch gezien lang en hard genoeg voor heb gewerkt. Ik voel me echt een heel bevoorrecht mens, want ik zou werkelijk niet weten wat ik anders had moeten doen. De muziek heeft mijn leven gered.”