Donovan - Liefde, natuur en mystiek

Januari 1996

Van de zomer konden we dat ene beruchte fragment uit de documentaire Don’t Look Back weer eens op de televisie zien: hoe Bob Dylan op tournee door Engeland op een ongelooflijk schofterige manier Donovan afzeikte. Waarbij opnieuw de vraag rees: waarom nou toch? “Amfetamine,” aldus het lijdend voorwerp meer dan dertig jaar later. “En misschien was hij ook wel onaangenaam verrast toen hij ontdekte dat er nog een andere folkzanger rondliep in het voetspoor van Woody Guthrie.” Bij de eerste de beste ontmoeting kort daarop verontschuldigde hij zich overigens omstandig voor zijn onredelijke uitval. Sindsdien zochten ze zelfs geregeld elkaars gezelschap. Want neem nu dat filmpje bij Subterranean Homesick Blues, waarin hij in een steeg die stapel kartonnen borden met steekwoorden stuk voor stuk van zich afwerpt. Ja? “Die hebben Allen Ginsberg en ik samen geschreven.”

Afgelopen mei heeft hij Abraham gezien. Een  leeftijd die absoluut niet bij hem past, als je het hem vraagt. Maar ach, wat heet oud? Voor zijn verjaardag trakteerde zijn vrouw hem op een culturele rondreis door Egypte, waar ze onder meer de graftomben in Luxor bezochten. “Dan voel je je op slag weer piepjong.” De jaren vliegen voorbij, zeg dat wel, al vindt hij het daarom niet minder lang geleden dat er voor het laatst een nieuwe plaat van hem het licht zag. “Volgens de geschiedenisboeken gebeurde dat in 1983.” Volledigheidshalve dient hij er echter aan toe te voegen dat hij tegen het eind van dat decennium nog een stel opnamen heeft gemaakt, maar die nummers zijn nooit uitgebracht. “Niemand toonde meer wezenlijke interesse in mij.”

De vorige keer dat hij Amsterdam aandeed, was voor een optreden op die historische slotdemonstratie tegen de installatie van kernwapens. Die uitnodiging dankte hij aan Neutronica, een verzameling ouderwets bevlogen protestliedjes, notabene geschreven twee maanden voor de opkomst van de vredesbeweging in Nederland en Duitsland. “Zoiets zie je vaak bij kunstenaars: ze kunnen reageren op iets dat nog moet plaatsvinden.” Enfin, dat oplaaiende vuur van engagement doofde weer snel. Het tijdperk van de yuppies brak aan. Carrière maken, luidde het parool, ten koste van alles en iedereen, inclusief jezelf. Voor bezinning, laat staan loutering bleef gewoon geen tijd meer over. “Ik voelde mij een roepende in de woestijn, dus besloot ik er het zwijgen toe te doen.”

Praat hem niet van de jaren tachtig. “Een zware, heel zware tijd voor mij en mijn vrouw.” Want hij mocht zijn schaapjes dan wel op het droge hebben, hij had toch maar mooi zijn baan verloren. Niet dat hij geen optredens meer kreeg aangeboden, dat was het punt niet, hij voelde er alleen niets voor om van zichzelf een persiflage te maken. “Mijn muziek moet de werkelijkheid weerspiegelen, want ik wil per se niet wereldvreemd lijken.” Afgezien van zijn zelfgekozen werkloosheid was het met zijn gezondheid gedurende een lange periode tobben geblazen. Geen wonder dan ook dat hij diep in de put kwam te zitten. In zijn autobiografie in wording zal hij er uitvoerig verslag van doen, maar laat hem er nu alvast dit van zeggen: “Het was een uitputtende reis, die ten slotte leidde naar een algehele catharsis.”

Nadat hij eenmaal geestelijk en lichamelijk was opgeknapt, bleek het met de wereld ineens weer de goede kant op te gaan. Uit de krant vernam hij hoe men zich alom inzette voor de genezing van onze ernstig gewonde planeet. In tijdschriften las hij serieuze artikelen over celestijnse profetieën. Op de televisie zag hij programma’s over alternatieve geneeswijzen. En niet in de laatste plaats: op de radio hoorde hij tot zijn verrassing singer-songwriters getuigen van hun sociaal bewustzijn. “Ik dacht: misschien is dit het moment waarop ik heb zitten wachten.” In ieder geval kreeg hij de geest. De liedjes gutsten er als vanouds uit en hij besloot een manager in de arm te nemen om hem aan een platenfirma te helpen. Bij de grote maatschappijen vingen ze overal bot. Alleen een new age-label in Duitsland zag brood in hem, maar aan sektarisme had hij vroeger al een broertje dood. “Ik wil meer dan preken voor eigen parochie.”

En toen op zekere dag hing Rick Rubin aan de telefoon. Anders dan Johnny Cash wist hij wel degelijk om wie het ging. “Volwasssen kinderen, hè?” Zijn zoon hield het een poos met Susanna Hoffs, die hartendief van de Bangles, terwijl een dochter van hem onlangs trouwde met Shaun Ryder, die bon-vivant van de Happy Mondays en Black Grape. “Dankzij hen blijf ik op de hoogte.” Liefst drie jaar zou het duren voordat Sutras er uiteindelijk lag. Al met al schreef hij zo’n honderd liedjes, een aantal ervan gebaseerd op overgeleverde teksten uit het Chinees, het Grieks en het Keltisch. Een stuk of twintig kwamen er volgens de producer in aanmerking om te worden opgenomen. Zichzelf begeleidend op akoestische gitaar zong hij ze in, leden van de Red Hot Chili Peppers, Tom Petty’s Heartbreakers en Spain plus zijn oude maat Danny Thompson zorgden voor de inkleuring. Het resultaat? Een vreedzame plaat vol poëtische folkliedjes over liefde, natuur en, uiteraard, mystiek. “Rick Rubin zocht naar de echte Donovan. Hij wilde terug naar de bron en ik ging met hem mee.”

Donovan Philip Leitch werd vlak na de Tweede Wereldoorlog geboren in Glasgow, waar hij een jaar of tien woonde, totdat het gezin verhuisde naar een landelijk plaatsje ten zuiden van Londen. Als middelbare scholier liftte hij met de gitaar op zijn rug tijdens de vakanties naar de grote stad om er de straatmuzikant uit te hangen. Hij oogde als een reïncarnatie van protestzanger Woody Guthrie, zijn grote held naast bluesman Jesse Fuller en rocker Buddy Holly. “Als puber was ik echt geobsedeerd door de Amerikaanse bohème. Ik wilde niets liever dan Jack Kerouac achterna. Dat krijg je met een vader die zijn zoon voorlas uit boeken van kolonisten.” Vooral het rondreizen door dat enorm uitgestrekte binnenland sprak tot de verbeelding van de jonge romanticus. “Daarbij vergeleken was het met een trektochtje naar de Engelse Rivièra wel erg behelpen.”

Naarstig speurend naar een Britse tegenhanger van Bob Dylan werd hij binnen de kortste keren door een of andere manager van straat opgepikt. Wat volgde was een explosie van creativiteit. Gedurende de tweede helft van de jaren zestig scoorde hij liefst een dozijn hits op rij, stuk voor stuk even verrassend als vernieuwend, de ene nog mooier dan de andere: Catch The Wind, Sunshine Superman, Mellow Yellow, Hurdy Gurdy Man, Atlantis, Goo Goo Barabajagal, noem ze allemaal maar op. Samen met producer Mickie Most en arrangeur John Cameron ontwikkelde hij een sprookjesachtig klinkende mengvorm van folk, pop, jazz en klassiek, zonder dat het resultaat ontaardde in kwezelarij à la The lncredible String Band en Tyrannosaurus Rex. Maar even plotseling als het begonnen was, hield het op, al ging hij tegen beter weten in toch nog door. “Diep in mijn hart hoefde het voor mij niet meer. Ik had alles gedaan en bereikt wat binnen mijn mogelijkheden lag en dat was veel meer dan ik ooit had durven dromen.’”

Opgebrand was hij, The Prince Of Flower Power. En eenzaam, zo zonder prinses. “Ik miste mijn muze.” Hij zonderde zich af, diep in de bossen ergens in Engeland, kwijnend van verlangen naar zijn grote liefde. Linda en hij, ach, hoeveel hielden ze niet van mekaar, maar ja, zijn roem brak hen al gauw op. Wat wilde het toeval echter? Op zoek naar een buitenhuisje stond ze zo’n vier jaar na het voortijdige einde van hun amour fou ineens voor zijn deur. Een teken van voorzienigheid, vonden ze zelf. “We besloten op slag te trouwen, verhuisden naar Ierland en stichtten een gezin.” Zijn verdere carrière liet hem koud. “Dat contract van vijf miljoen dat ik kon tekenen: ik heb het verscheurd.” Iedereen in zijn omgeving verklaarde hem voor gek, zeker toen ze zich met hun kroost terugtrokken in de Californische woestijn. Ze leidden er een buitengewoon sober leven, daar in die blokhut in het midden van nergens, zo dicht mogelijk bij de natuur. “Het was in één woord: idyllisch.”

Aan het begin van de jaren tachtig keerden ze terug naar de bewoonde wereld. “Omwille van de kinderen.” Maar alle medidatie en contemplatie ten spijt, hij raakte in zichzelf verloren. Boeddhistische leer, Oosterse spiritualiteit, Keltische mystiek, niets leek meer soelaas te kunnen bieden. Goed, die aanslepende crisis kwam hij dan ten langen leste toch te boven. En moet je hem nu eens op Sutras weer als vanouds sereen horen fluisterzingen over Nirvana en Eldorado. Of hoe hij hier in dit verduisterde kamertje ten kantore van zijn platenfirma nuchter zit te praten over het breken van negatieve gedachtengolven. Nee echt, al je cynisme verdwijnt gelijk sneeuw voor de zon. Want natuurlijk kun je gewoon niet geloven dat je nooit meer in iets zult geloven.